donderdag 12 mei 2005

DE MAN VAN DE PIEPKUIKENS

bitterlemon.eu - De man van de piepkuikens

Nieuws uit Het Parool van 11 mei, door Tom Zwitser

Jean Voitus van Hamme. In Amsterdam ook bekend als de man die piepkuikens voerde aan een reiger. Achter bij hem thuis op het balkon.
Vorige week, op 3 mei werd hij dood in zijn woning aangetroffen op 89 jarige leeftijd. Wat ook aangetroffen werd; vuilnis op alle etages
van het huis, anderhalve meter hoog. En ergens onder die vuilnis het lijk van zijn vrouw die twee jaar geleden op 95 jarige leeftijd gestorven
is. Jean kon van haar geen afstand doen.

De buurt vertelde allerlei roddels over hem, ze klaagden de afgelopen jaren ook over stankoverlast, ze gruwden bij het voeren van kuikens
aan de reiger want soms viel er een stukje kuiken van het balkon en dat was dan weer voer voor ratten en katten. Erg onhygiënisch
allemaal. Tuurlijk, erg onhygiënisch.

Dit verhaal is een van de vele verhalen over mensen die het lichaam van hun geliefde niet kunnen uitleveren aan de maatschappij.
Gereduceerd tot stoffelijk overschot, overgeleverd aan de grote cyclus van een begrafenis kopen, een kist kopen, een graf kopen voor
hooguit tien jaar, de ceremonie kopen en iets begraven, verstoppen in een stille omgeving, een parkachtige begraafplaats waar "nog plaats
is voor een moment van bezinning" of wat dat ook mag zijn. Alsof je in zo'n park, voor de steen gehurkt ineens weer bij de dierbare bent. Je
stelt je hem of haar weer voor, op een of andere manier. Sommigen praten er tegen, tegen de steen. Tenminste, zo doen ze dat in films.

Want ook wat de doden betreft gehoorzamen we de etiquette van de film. Waar we tijdens de begrafenis ook al de opgelegde etiquette van
de begrafenisindustrie overnemen. We wanen ons in een verstilde sfeer, waar we een "in memoriam" aanwenden met een gecultiveerde
traan over de wang. Eigenlijk wel behoorlijk prettig, dat gedoe met de doden van tegenwoordig. Gelukkig dat we ze niet meer in onze
kerken leggen zoals "vroeger". Zou je toch niet aan moeten denken dat we in de disco's onze doden gaan begraven. Of in onze mooie
gedesignde musea. Of in het gemeentehuis..

Nee, dan Jean. Na de dood van zijn vrouw werd zijn huis langzamerhand een grote mesthoop, afvalbult. Midden in de stad. Stelt u zich
voor: besmeurde toiletten, want een 89-jarige bukt zich niet meer om op de knieën het toillet te boenen. Besmeurde, vettige spiegels. Zou
hij ook een douche hebben gehad en zo ja, hoe zou het eruit zien? Of waste hij zich nog zo goed en zo kwaad als het kon bij de wastafel?
Kortom: Jean, die viezerik, kon geen afstand doen van z'n vrouw, begroef haar langzaam in twee jaar tijd onder het afval van zijn eigen
leven. Hij vermengde de stank van haar lichaam, met de stank van zijn eigen vuilnis. Hij leefde erin, misschien wentelde hij zich erin, al
huilend, zwijgend. Hij kon haar niet overgeven aan de maatschappij, kon geen graf voor haar kopen waar ze opgegeten zou worden door de
wormen, en wat er overblijft na tien jaar laten verbanden door de gemeentelijke opruimingsdienst.

Nee, voor Jean werd het de gemeentelijke ontruimingsdienst, na zijn dood weliswaar. Hij heeft niet meegemaakt dat mannen met
gasmaskers op en witte pakken aan zijn huis kwamen ontruimen en het lichaam van zijn vrouw met een takelwagen uit het huis sjouwden,
omwikkeld met een dik blauw zeil zodat de wereld niet het afschuwelijke van de ontbinding hoefde te aanschouwen. Jean werd dood
gevonden, gelukkig al na drie dagen. Gelukkig voor de omgeving, voor de buren. Jammer voor de reiger.
Weet u... ik begrijp Jean.

Lees verder...

dinsdag 10 mei 2005

SPEL EN RISICO

bitterlemon.eu - Filosofie 10 mei 2005 * Spel

door Tom Zwitser

"Het eeuwige leven is een kind: spelend als een kind, schakend als een kind; het koningschap is aan een kind".[1] "Oorlog is de vader van
alles en de koning over allen: sommigen heeft hij immers goden laten zijn, anderen mensen, sommigen tot slaaf gemaakt, anderen
vrij".[2] (Herakleitos)

Alvorens ik met het essay begin wil ik door middel van een model van de werkelijkheid laten zien hoe het spel zich tot de werkelijkheid
verhoudt. De werkelijkheid kan men opvatten als horizontale lagen [3] die op elkaar gestapeld zijn. Het is mijn bedoeling met dit essay een
dwarsdoorsnede van de lagen van de werkelijkheid bloot te leggen.

In dit essay wordt gemeend dat het hele leven spel is in al zijn facetten en waar niet, zou het spel moeten zijn want daar ebt het leven weg.
Dit betekent dat alle lagen in deze dwarsdoorsnede van de werkelijkheid, van de laag van de wortels tot aan de transparante bovenlaag,
opgevat moeten worden als een spel. De lagen zijn horizontaal gestapeld. Een dwarsdoorsnede zou daarmee een verticale lijn worden
waarop verschillende fasen zijn aangegeven, onderaan de wortels, bovenaan de transparante laag. Het spel is geen metafoor, maar het is
een letterlijke waarde voor deze doorsnede - deze lijn. Het is de lijn van het spel. Het is de lijn waarop het spel zich in alle lagen van de
werkelijkheid toont. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van dit essay om het geheel van de werkelijkheid te nivelleren tot spel.

Toch zou ik willen beweren dat de lijn van het spel alle lagen bijeen houdt als een snoer die kralen aan elkaar rijgt - en waar geen spel is,
raken de lagen van elkaar vervreemd en geisoleerd. Het zou een interessante vraag zijn hoe de verschillende lagen zich tot elkaar
verhouden, maar voorlopig houdt dit essay zich alleen met het spel bezig. Hierbij maak ik gebruik van enkele gedachten van George
Bataille, van de spelfilosofie van Hans Georg Gadamer en van Huizinga’s Homo Ludens. Enkele gedachten neem ik over, ik meng ze, ik
borduur er op door en gooi de rest als afval weg. Ik zal niet zozeer het cultuurscheppende spel a la Huizinga behandelen, maar het spel als
een levenscheppend spel behandelen.

Dit essay gaat uit van twee soorten spelen: Zij die aan regels gebonden zijn en zij die geen regels hebben. Regels versta ik niet als
bestaansvoorwaarden, maar als geconstrueerde regels die opgelegd worden aan de spelers om het spel goed te kunnen spelen. Hierbij
maak ik onderscheid tussen het spel en de regels. Onder het hoofdstukje van de Hermeneutiek is een voorbeeld genoemd van een spel
zonder regels. Dit spel zet zich voort uit toewijding van de spelers en het tot stand brengen van een schepping, een maaksel.

Uit dit essay zal verder blijken dat het opstellen van regels voor een spel, het spel weliswaar kan helpen in de voortzetting ervan, maar niet
in de scheppende kracht van het spel. Sterker nog: een toename aan regels bewerkt een afname aan scheppende kracht. Bovendien roept
het construeren van regels een niet aan het spel gebonden macht in het leven die de regels handhaaft; de scheidsrechter. Deze speelt niet
mee, maar ziet toe op het verloop van het spel. Hij is per definitie iemand die niet bij het spel betrokken zou moeten worden, ware het niet
dat het spel volgens regels gespeeld moet worden. Hij is betrokken bij het spel zonder speler te zijn. Sterker nog; het enige dat hij niet mag
doen is spelen. Dit is een contradictio interminis.

De bestaansvoorwaarden van het spel verschillen op fundamentele wijze van de regels van het spel. De regels zijn opgesteld omdat het spel
gesaboteerd kan worden, óf omdat men bepaalde kanten van het spel onaanvaardbaar vindt (weer een belangrijke tweescheiding). Er is
sprake van sabotage van het spel wanneer men de scheppende werking van het spel bewust tegenwerkt. Voorbeeld hiervan is wanneer een
speler op een spel inbreekt met een ander spel. Men kan met damstenen niet schaken. Het spel moet altijd gedragen worden door alle
spelers. De aanvaardbaarheid van het spel zélf, is iets anders: De bestaansvoorwaarden brengen het spel voort. In de afgelopen eeuwen zijn
er vele spelen bedacht en ontdekt waarvan het spel zelf maar gedeeltelijk aanvaardbaar was, de onaanvaardbaarheid ligt in deze
bestaansvoorwaarden van het spel Het staat er niet buiten.

Doorgaans elimineert men het onaanvaardbare deel van het spel door extra regels in te voeren. Wanneer dit zich voordoet, is er geen spel
mogelijk zonder de onaanvaardbare kanten. Een voorbeeld daarvan is de oorlog, het krijgsspel. In de groei van het humanistisch denken
over de mens is oorlog steeds onaanvaardbaarder geworden, mede door de toename van massale vernietiging tijdens oorlogen. Hiertegen
is een Volkerenbond, een verdrag van Geneve, een Verenigde Naties en onlangs een internationaal gerechtshof voor oorlogsmisdadigers
(Den Haag) in het leven geroepen. De komst van deze scheidsrechters resulteerde in dit gerechtshof waar misdadigers die tegen de
oorlogsregels gezondigd hebben berecht kunnen worden.

Eeuwen geleden verscheen in het kielzog van het krijgsspel het schaakspel en meer onlangs, vanaf de negentiende eeuw verschenen allerlei
andere spelen die gericht zijn op het overwinnen van een tegenstander. Het zijn spelen met tegenstrijdige behoeften. Verderop in het essay
zal ik daarop terugkomen.

In de rest van het essay zal ik mijn best doen om geen bindende en korte definitie van het spel te geven op de verschillende vlakken die ik
langs ga. Ik wil alleen de verschillende termen en levenspraktijken met elkaar verbinden middels de verwantschap van het spel. Uiteindelijk
hoop ik dat er door deze menging een algemeen beeld ontstaat van de centrale en allesdoorsnijdende rol van het spel. Het essay wil zelf een
spel zijn waarin niet zozeer een rationeel begrip en verstaan van het spel ontstaat, maar de lezer laat meespelen en meestruinen door de
talige verbanden en basislagen van de werkelijkheid.

De Scheidsrechter

Een tijd geleden verbaasde ik me over de komst van een scheidsrechter in alle gebieden van het leven: Zowel in de oorlog (krijgsspel) als in
de sport, alle soorten van wedstrijden worden nu beheerst door een scheidsrechter. Was het tweeduizend jaar geleden al de keizer die naar
de luimen van het volk over het lot van de winnende gladiator besliste, nu is daar de scheidsrechter die als objectiverende en neutraliserende
macht het spel nivelleert en verkrampt: belaagde voetballers mogen hun aanvaller niet eens boos aankijken. Ze dienen zich als een machine
te beheersen. Wanneer de ene speler de andere onrechtvaardig behandelt, werkt zelfs zijn beklag bij de scheidsrechter averrechts. Hij loopt
door te klagen het risisco juist zélf een sanctie opgelegd te krijgen. Het enige dat rest is een ijskoude zelfbeheersing; gewoon voetballen en
wanneer de scheidsrechter geconstateerd heeft dat er geweld is gebruikt, rest de speler niets anders dan even ijskoud als tevoren een vrije
trap of soortgelijke sanctie te benutten en het duel met de tegenstander aan te gaan alsof er niets gebeurd is. Dit heet professioneel-zijn.

Ik vraag me dan af waarom de scheidsrechter er werkelijk staat. Gevolg van deze werkelijkheid is dat alle spelers zich ijskoud en vooral
‘nuttig’ aan elkaar vergrijpen. Het is immers niets ergs. Er wordt je niets kwalijk genomen, zolang het team er maar geen groot nadeel van
ondervindt. Is deze machinematige zelfbeheersing en een onpersoonlijk geweldsvergrijp de norm geworden? Zelfbeheersing en fair-play zijn
termen die voor ons in een andere omgeving geplaatst worden zodat ze ook een andere betekenis krijgen. Toen de NAVO een oorlog voerde
in Bosnië en Servië, vroeg iedereen zich af, op wiens gezag ze dat konden doen; maar het was de NAVO zelf die als scheidsrechter een rode
kaart uitdeelde aan Servië; daarom was de oorlog "gerechtvaardigd". Wanneer de NAVO zichzelf als scheidsrechter ziet, schijnt ze niet te
beseffen dat ze het duel tussen de oorlogvoerende partijen impliciet organiseert en in bepaalde banen leidt. Misschien houdt ze de oorlog
zelfs in stand tot ver na de officiele speeltijd en de blessuretijd.

Hans Achterhuis pleit voor een bezinning op de slachtofferhulp in zijn essaybundel ‘politiek van de goede bedoelingen’. Op de achterkant
van het boekje staat de quote ‘Wie de slachtoffers centraal stelt zonder naar de politieke context te kijken kan wel eens meer slachtoffers
maken dan helpen’. Hij onderbouwt dit met ondermeer het volgende voorbeeld: vanaf de eerste grootschalige slachtofferhulp, die door het
Westen geleid is, zorgde juist deze hulp ervoor dat de oorlog (Biafra 1962) veel en veel langer duurde dan zonder hulp het geval geweest is,
met als bijkomstig aspect dat er meer slachtoffers door de lengte van de oorlog gemaakt zijn, dan ooit zonder slachtofferhulp en door
kogels konden vallen. De rebellenleider dwong de hulporganisaties om de oogsten van zijn eigen land op te kopen en ze vervolgens aan de
bevolking uit te delen. Met het geld kocht hij wapens. Andere voorbeelden die hij gebruikt, tonen een praktijk die in schril contrast staat
met de humane ‘goede bedoelingen’ waarmee het westen de hulp naar oorlogs- en rampgebieden inzet.

Sindsdien is de slachtofferhulp tijdens oorlogen het grote symbool geweest voor het ware gezicht van de scheidsrechter. De scheidsrechter
zorgt niet voor recht en handhaving van ‘objectieve’ regels. Het handhaven van de humane regels leidt veel vaker tot onmenselijke - letterlijk
genante en beschamende toestanden in gebieden van de wereld waar eer, schaamte en gezichtsverlies talloze malen belangrijker zijn dan in
ons westen. Hier komt gezichtsverlies en schaamte alleen nog voor bij failliesementen en deurwaarderspraktijken en zelfs dat is al
zeldzaamheid. Dit leidt tot twijfels over de rol van onpartijdige scheidsrechter en handhaver van humane toestanden op alle gebieden
waarin de scheidsrechter is doorgedrongen.

Moraliteit versus Regels

Wanneer kinderen spelen en er breekt ruzie uit, dan weten ze dat meestal zelf op te lossen. Niet altijd zoals een eigentijdse humane
pedagoog zou voorschrijven, want een crisissituatie wordt nooit vermeden. Wanneer een bepaald iemand daar steeds de oorzaak van blijkt
te zijn, dan zet hij zichzelf letterlijk buiten spel. Hij mag niet meer meedoen. De kinderen vertrouwen hem niet meer als medespeler.
Daarentegen levert een aanwezige scheidsrechter juist immoreel gedrag op: Een speler overtreedt alleen de regels wanneer de
scheidsrechter dat ziet. De door de scheidsrechtersinstantie geregistreerde overtredingen worden bestraft, terwijl alle spelers beseffen, zien
en voelen wat er gebeurt wanneer de scheidsrechtersinstantie deze niet registreert. Wantrouwen is hier de basishouding van de spelers.
Zelfs wanneer de scheidsrechter een overtreding beloont met een vrije trap en/of een kaart, eist hij volledige beheersing. Is dit nog wel
beheersing van het spel? Om het spel van de regels maar even pathetisch neer te zetten; levert kennis van goed en kwaad altijd ‘moreel
bewuste’ mensen op? Nee, dat denk ik niet. Ik denk dat juist een mens die onkundig is van regels veel moreler kan handelen in vele situaties.

De theorie van het dichtplamuren van de basisregels met oneindige nuanceringen levert een mens op die machinaal gestuurd wordt en in
principe in elke situatie maar één keuze heeft die hij ook machinaal maakt, anders ligt hij eruit. De praktijk wijst uit dat er oneindig
geplamuurd kan worden, maar dat de muur van regels altijd gaten blijft houden. Hier weet de machine opeens niet meer wat hij moet
doen. In deze bepaalde situatie ontbreken ineens de tekens langs de weg en verzandt de gehoorzaam gemaakte mens. De mens die het
verleerd is om zichzelf te sturen, weet hier opeens niet meer wat hij moet doen en de grote kans op een ongeluk is het gevolg
De activiteit van de overheid is nog niet verdwenen uit het publieke domein. Maar ze heeft de taak van de kerk overgenomen en is zich
vooral met de privesfeer gaan bemoeien. [4] Waar ze zich nog in het publieke domien begeeft, is ze net zo betuttelend en overdreven
bezorgd als een moeder die geen andere taak voor haarzelf ziet weggelegd dan 24 uur per dag haar kind te behoeden voor ongelukken. Zij
en de overheid delen eenzelfde motto: pas toch op, dat mag niet!

De overheid is zich sinds het begin van de negentiende eeuw steeds meer op het gezin gaan richten. De didactische mogelijkheden van het
kind (uiteindelijk gevormd in de leerplicht), hygienische aspecten van het huishouden, de (a)sociale aspecten daarvan in het begin van de
20ste eeuw en in het verlengde daarvan ook de opvoedkundige aspecten. Het gezin werd kapot gepsychologiseerd. De mens en vooral het
gezin werd zijn autonomie uit handen genomen. Er zijn studies verschenen op het terrein van het huis, gezin, en de gehele privesfeer, die tot
doel hadden de zaken te normeren. Alle gedrag werd aan de normen van de humane wetenschappen gespiegeld. Zo werd een ‘grote
vooruitgang’ in hygiene, opvoeding en sociaal gedrag bereikt.

Althans, dat werd gehoopt. Maar nee dus, feit is dat er behoefte blijft (wellicht groeit) aan opvoeding, en sociaal gedrag. Waarom is hier
zo’n behoefte aan? Zijn er zoveel mensen die de spelen waaraan ze deelnemen verkeerd spelen? Geven ze er telkens weer blijk van het wezen
van het spel niet begrepen te hebben? Om Wittgenstein te citeren: ‘Een schaker die met het paard de beweging van een loper maakt,
begrijpt het spel niet.’ Wanneer hij dit consequent doet, blijkt dat hij het spel saboteert. Zijn wij het spelen verleerd?
We kunnen concluderen dat er de laatste eeuwen scheidsrechterinstanties in het leven geroepen zijn op de vele gebieden waarvan oorlog, en
de afgeleide daarvan; de sport. Maar ook op economisch gebied (zelfregulerende organen) en de privesfeer. Deze voor het oog objectieve
machten hebben zich op allerlei terreinen van de werkelijkheid begeven. Het heeft weinig meer te maken met onrecht. Bovendien houdt deze
instantie zichzelf aan de macht vanwege haar voorschrijvende rol: zij is degene die de wetten uitvaardigd en op de naleving ervan toeziet.
Alleen zij mag de kaarten trekken en de vrije schoppen toewijzen. Zij beslist uiteindelijk wie er wint, omdat zij de regels bepaalt. In feite
simuleert ze op deze manier een spel. Ze suggereert een spel omdat er verloren en gewonnen kan worden, maar een spel dat volledig uit
regels bestaat en strikt volgens deze regels gespeeld dient te worden, is geen spel meer.

Spel en spelen zijn in het spel zelf gegeven. Zonder boekje. Iemand kan leren schaken met een minimum aan regels. Het zijn eigenlijk geen
regels, want ze vertonen meer overeenkomsten met bestaansvoorwaarden. Het verdiepen in de historie van het schaakspel levert meer
kennis op: openingen, strategieen en zaken zoals een schaakmat in vier zetten e.d. Maar een voetballer die een schop krijgt is een andere
overtreding dan een schaker die een loperbeweging met het paard doet. De schaker geeft blijk van ondeskundigheid en de voetballer van
immoraliteit. Met andere woorden: schoppen in het voetbal is inherent aan de aanwezigheid van de scheidsrechter. (Misschien is schoppen
in het voetbal net zo inherent aan het spel als aan de invoering van de scheidsrechter; zou zonder scheidsrechter het voetbalspel ook
speelser zijn?) Een schaker kan alleen nog het bord omgooien. Dan is aan alle spel een eind, maar ook aan het vertrouwen in deze speler.

Schepping van de mens

In het wonderlijke en - voor het spel - betekenisvolle verhaal van de schepping in Genesis 1 en 2, staat dat God de mens schiep als man en
vrouw. Hij kan dat ook uit gemak hebben gedaan. Wanneer Hij een babietje in het paradijs had neergelegd dan had hij er 24 uur per dag
werk van gehad in plaats van een dagelijks praatje met Adam tijdens de zonsondergang. Maar waarschijnlijk was het niet uit
gemakzuchtigheid dat God de mens niet als kind maakte. Wanneer we het nieuwe testament opslaan, lezen we in de evangelien dat Jezus
van de kinderen houdt en ze bij zich roept. Hij stelt ze als voorbeeld aan de groep waar hij voor spreekt. Kinderen hebben geen
uitzonderingsstatus. Ze weten meer en ze zien meer dan volwassenen.

Het lijkt alsof juist de kinderen begrijpen dat God de mens maakt als man en als vrouw. Ze spelen dit elke dag. Ze spelen vader, moeder,
juf, dokter, politieagent. Ze spelen de rollen die ze in hun nabije omgeving zien. Tegelijk spelen ze geen rollen. Ze zijn het door het te spelen
en al spelend worden ze het. Kinderen begrijpen als vanzelfsprekend dat men alleen iets kan zijn door het te spelen. Het kind motiveert het
spelen van de rol niet alleen in de wens ‘later als ik groot ben...’, het kind ís al groot door het te spelen. Wij verbieden het kind alleen om
groot te zijn.

Door het spel heeft het kind ten volle betrekking op het leven. Het dagelijks leven, hoe ernstig ook, is een spelend leven. Het spelen onttrekt
zich niet aan de dagelijkse praktijk. Zeker, er is dagelijkse praktijk mogelijk zonder spel, of met weinig spel, dit is een doodse praktijk.
Maar het spel heeft de natuurlijke neiging om zich op te leggen aan de dagelijkse praktijk en het wordt zo tot een spelende praktijk. De
begrenzing die het spel in de dagelijkse praktijk aanbrengt, schept duidelijkheid en vanzelfsprekendheid, begrip van grenzen en grip op het
leven. Deze afbakening is afzondering, heiliging ( = apart zetten), en wijding. Dit is toewijding aan het spel. Ik zal verderop in verscheidene
andere onderwerpen terugkomen op schepping en spel.

Hermeneutiek

Overal waar men interpreteert en een wil heeft om te begrijpen; grip wil krijgen op een vertoning, ontstaat een spel waar de interpreet en
het vertoonde als spelers aan deelnemen. De interpreet met zijn achtergrond en het vertoonde ook met zijn geschiedenis aan betekenissen
(een eigenlijk tè korte samenvatting van de hermeutische speltheorie van Gadamer). Het begrijpen en grip willen krijgen, vereist een
nieuwsgierigheid en een honger naar een spelende kennis. Dit is de basis voor toewijding. Wat de toewijding continueert zijn de
ontdekkingen die men gaandeweg doet. Het spel geeft zich bloot. De ontdekkingen die men gaandeweg doet zijn scheppingen.

Zo schept het spel voortdurend. Waar geen spel is, is ook geen werkelijke interpretatie. De ontdekkingen komen tot stand door het spelend
associeren van zinvolle verbanden. Dit zijn verbanden die hun zin ontlenen aan hun geslotenheid en openheid. Ze zijn gesloten omdat ze een
volmaakte cirkel vormen binnen een gemeenschappelijk thema en ze zijn open omdat er nog meer plekken op de cirkel ingenomen kunnen
worden die nog niet ingenomen zijn. Wanneer de interpreet eenmaal helder de cirkel voor ogen heeft omdat er drie of vier zaken zinvol met
elkaar in verband gebracht zijn, en het spel een cirkel gecreëerd - geschapen - heeft, dan voelt de interpreet zijn schepping ontstaan. Er
ontstaat iets buiten (en tegelijk in) hem waar hij zicht op krijgt en steeds meer zicht op begint te krijgen. Hij gaat verder spelen met het
vertoonde en meer zaken betreden de cirkel. Of beter: de cirkel toont hen als deel van de cirkel.

Zoals dit essay een cirkel geworden is met als thema ‘het scheppende spel’, zo toont de geschapen cirkel zich pas aan de interpreet wanneer
meerdere zaken met elkaar in verband zijn gebracht. Nadat ik meerdere gegevens over ‘spel’ verzameld had en vermoedde dat enkele
gedachten van Bataille, Gadamer en Huizinga daarin in een zinvol verband konden plaatsnemen, speelde ik verder met het thema spel en
schepping en het vermoeden dat er meerdere zaken nog wachten om vertoond te worden aan de interpreet wordt steeds weer waar. Zo
gaat het spel door, het houdt zichzelf in stand en laat de interpreet en de vertoning door ontdekking en teleurstelling heenspelen. En
wanneer de interpreet ze niet ontdekt, dan een volgende interpreet wel, die doorspeelt op de ontdekkingen van de eerste interpreet. Dit is de
diepere betekenis van een openheid. De interpreet is nooit zeker dat hij alle zaken die een cirkel biedt ook werkelijk ontdekt heeft. Maar elke
ontdekking is voor hem een nieuwe edelsteen op de ring.

Een andere interpreet met een andere achtergrond, zal de cirkel die de eerste interpreet ontdekt, herinterpreteren en er andere edelstenen
op ontdekken die de eerste niet kon of mocht ontdekken. Of hij zal de gehele cirkel als edelsteen op een nieuwe ring enten. In deze twee
gevallen schept het spel zichzelf verder of het schept opnieuw een cirkel waarmee een interpreet kan doorspelen.

Dit geheel van spelen en interpreteren is geen logische proces. Het is in ieder geval in zoverre onlogisch dat wij niet weten hoe een
dynamisch associatieproces in de hersenen werkt. Het is juist dit onlogische dat het spel spelende houdt. Wij weten inmiddels dat het
associatieproces verband houdt met de processen die we deels bewust zijn tijdens het dromen. Het heet dat tijdens de verschillende stadia
van de slaap de gebeurtenissen verwerkt worden en hun plaats in het geheugen krijgen. Ze worden opgeborgen door als het ware in een
netwerk te worden geplaatst. Wanneer zo’n verwerkt gegeven in een netwerk van andere opgeborgen gegevens wordt geplaatst, ligt het
voor de hand, dat wanneer dit ene gegeven door het bewustzijn opgeroepen wordt als herinnering, ook het netwerk aan gegevens -
herinneringen in vele soorten en maten - waarin het geplaatst is tijdens de slaap veel meer kans heeft om door het bewustzijn herinnert te
worden.

De raadsels die dit proces oproepen toont al dat dit een bijna niet te doorgronden dynamiek is die we vereenvoudigen door woorden als
netwerk, gegevens, herinnering, bewustzijn en droom. Zo kunnen we er nog iets van begrijpen. Het leert ons tevens dat niet elk verband
logisch of causaal is, zodat het in een fysische wet kan worden weergegeven. Er is alleen maar een verband.

Kern van het scheppinsspel

Van oorsprong is het spel altijd verbonden geweest met het aardse. En om van hieruit de beweging naar de gedachten van Bataille te
maken: Spel is per definitie erotisch. Het erotische is niet bepaald als lust of vunzigheid, het is eerst en vooral het werken en ploeteren in de
aarde. Het erotische spel is in wezen een scheppingsspel. Alle andere spelen zijn hiervan afgeleid.

Niet voor niets is het meest verbeeldde en gespeelde schepsel de vrouw zelf. In de vrouw ziet de man niet een object van schoonheid,
verleiding en bevrediging alleen. De vrouw is behalve speler van het spel ook degene die in het spel voorziet. Toen God Eva aan Adam
toonde werd zij niet getoond als maninne alleen. Beide waren zij mens en door haar had Adam deel aan het scheppingsspel dat daarvoor
voor hem alleen bestond uit het benoemen van de dieren. Adam kreeg deel aan de schepping om hem heen, door Eva. Pas door de vrouw
neemt de man deel aan de schepping. Door haar schept hij nieuw leven. De vrouw is deel van het nieuwe leven zelf wanneer zij vrucht
draagt. Maar schepping behelst niet alleen het leven. Het behelst ook de dood. Tijdens het scheppen kijkt de man in de afgronden van de
dood; uit die afgrond rijst nieuw leven.

Dit is de tegenstelling die er altijd al is; in het spel is er tevens de ernst. Het spel wordt omgeven door ernst en ze is zelf ernst, door de ernst
die haar omgeeft. Toch is het de kunst om het spel te blijven spelen en niet moedeloos weg te zinken. Daarom is het spel - scheppingsspel -
het midden van het menselijk samenleven, het staat er niet buiten, het is de essentie van het leven. Spel is geen vrije tijdsbesteding. Het
aardse leven bestaat bij de gratie van de dood en alleen het spel is in staat om de dood in de ogen te staren, maar tegelijk geldt, zonder spel
is men zonder leven; levenloos; doods. Dit maakt het spel heilig omdat het omgeven is met de dood. Het wordt letterlijk apart gezet door
de dood. Door het spel te spelen heiligt zich het leven altijd weer uit de donkere, zwarte aarde, de vochtige afgrond. Dit is het wezen van de
schepping. De aarde is woest en ledig [5] waarin een kiem van scheppend spel wordt geplaatst [6] dat leven voortbrengt.

De spade die de aarde omwoelt en haar vruchtbaarheid blootlegt, doet de noodzakelijke arbeid. Maar deze spade woelt niet meer op de
vlakten en op de akkers, ze woelt ergens op deze planeet. We kunnen de vlakte niet meer zien zonder te weten dat het deel is van een
planeet. We weten dat de vlakte, de akker voorbij de horizon gewoon dezelfde planeet is. We staan op een bol, we zien haar bolvorm. En de
spade? De spade is van het spel ontheven. Ze is economisch werktuig geworden. Ze werkt zwijgend zoals ze op willekeurig elke andere
planeet kon werken. De planeten draaien inmiddels allemaal zwijgend om de zon en alleen in het kleine gebied van de astronomie is hun
verbod op spreken opgeheven. De empirie nivelleert elk scheppingsspel. Zo werkt nu ook de mens, zwijgend zoals hij op willekeurig elke
andere planeet gewerkt zou kunnen hebben, vreugdeloos, spelloos, alleen zijn lusten bevredigend en in alle behoeften voorzien.

De Dans

Een van de moeilijkste maar ook intiemste spelvormen is de dans. De dans is een nauwkeurig samengaan van twee spelers. Ze vertrouwen
volledig op elkaar. De basis voor de dans is de vaardigheid waarin men zich moet bekwamen. In het duet van de dans komen de man en de
vrouw als eenheid naar voren; ze wijden zich toe aan de dans, door zich aan elkaar over te geven. De dans is altijd de dans die uit de dood
leidt. Altijd weer moet het leven in de dood staan gegrondvest en uitgeleid worden.

Temidden van de dood danst men het leven. De dans is tevens een offerdienst. Omdat alles wat uit de dood wordt geleid een beweging is
van onder naar boven, maakt ook de dans deze beweging. Zo dansen man en vrouw zich ook uiteindelijk naar de reinheid. Heiliging van het
spel van de dans is de voorwaarde tot reinheid. Wanneer het danspaar zich toewijdt aan het spel heiligen ze vanzelfsprekend het leven.
Omdat het een offer is, is er ook een beweging van boven naar beneden. Het goddelijke wordt door het offer bezworen, het goddelijke
wordt als het ware ontboden temidden van het aardse.

Het goddelijke wortelt zich in de aarde en het neemt in de neerwaartse beweging ook de dansers mee. Zo maken de dansers eerst de
beweging van de opgang naar het goddelijke en worden daarna weer meegenomen in de verworteling van het goddelijke met het aardse.
Het goddelijke laat zich alleen wortelen, ja kan alleen wortelen waar de offerdans gedansd wordt. De dans is er in vele figuren. Ik heb de
man en vrouw als oerbeeld van dansers genomen, dat zijn ze ook. Maar ook een volkstam kan dansen en daarmee het goddelijke
ontbieden. De dansers worden in deze kerende beweging (aarde - hemel - aarde) of bekering gereinigd van de soms noodzakelijke aardse
beslommering. Ze worden met het goddelijke opnieuw in de aarde geworteld. Dit is het principe van de zegen. Daarmee staat het niet
buiten de dagelijkse werkelijkheid. Het maakt er deel van uit. Want ook de aardse beslommering zoals het bewerken van de akker is een
bezigheid die niet zonder het scheppingsspel gezien kan worden. De dagelijkse werkelijkheid wordt op deze manier gezegend en de dansers
dwingen de zege van het goddelijke al dansend af.

De Liturgie

Het spel brengt handelingen met zich mee en wanneer een serie handelingen zich binnen een spel afspelen spreken we van liturgie. De
noodzaak van de liturgie is niet dat zij de wijding ordent, maar dat zij al spelende creëert, maakt en schept. De liturgie leidt al spelend het
leven met zekerheid uit de dood. Hierbij is het niet de dood die ons met woorden omgeeft, maar het noodzakelijk gebeuren van het spel.
Het feit dat er liturgie is (afbeelding van het spel) betekent de uitleiding uit de dood.

Door het spel worden we steeds weer uit de dood geleid (zoals het dromenspel ons garandeert dat we weliswaar slapen, maar niet dood
zijn). Het leven wordt door het spel een speelplaats die afgebakend is, begrensd door de dood. We worden in het spel uit de dood verwekt en
keren er weer tot terug wanneer wij zelf spelen. Zo heeft elk spel zijn grenzen en zoals het voorbeeld van Wittgenstein al toonde; mensen
geven pas blijk van het leven; ze begrijpen haar pas, wanneer ze het leven spelen.

Ich und Du

Martin Buber, een Joods theoloog uit de traditie van het Chassidisme, schreef een boekje, Ich un Du. Het gaat over de verhouding tussen
God en mens. De basis van deze verhouding is de persoonlijke betrekking tussen God en mens. De mens gaat niet op in een goddelijk niets,
maar de mens staat als een Du tegenover het Ich van God. Dit is een directe relatie, een spelbetrekking tussen twee, zonder scheidsrechter.
Waarom is dit een spelbetrekking? De basis van het spel is het vertrouwen tussen de spelers.

Zonder vertrouwen is er geen spel. Men vertrouwt volledig op het verloop van het spel, zoals het spel zelf is en zijn zal. Wanneer een van
beide zich buiten het spel begeeft, of met een ander spel op het gespeelde spel inbreekt, dan is het vertrouwen weg want de ander is niet
trouw geweest aan het spel. Het vertrouwen zal herstelt moeten worden. In de hebreeuwse taal is het woord trouw verwant met het
hebreeuwse woord voor geloof. [7]

Het spelen van een spel begint met geloof, vertrouwen en trouw. Wanneer dit vertrouwen er niet is, ziet men de risico’s die het spelen met
zich meebrengt. Wanneer overal een scheidsrechter optreedt is de basis van het spel geen vertrouwen meer, maar een wantrouwen. Deze
motie van wantrouwen [8] wordt voortdurende getoond in het dagelijks leven door een opeenvolging van uitspraken die juist vertrouwen
proberen te winnen: I like you.., You really did a great job! Je ziet er vandaag weer fantaaaastisch uit... Maar zoals alles wat keer op keer
benadrukt wordt, geldt ook voor deze zinnen: we proberen elkaar eigenlijk voortdurend op het gemak te stellen. Wanneer een
vertrouwensband van twee kanten een vanzelfsprekendheid is, zal er met geen of weinig woorden over gerept worden omdat men zich niet
vaak van de zelfsprekendheid bewust is; het is vanwege deze vanzelfsprekendheid ook moeilijk om ons zelf erop te betrappen dat we elkaar
vertrouwen.

Pas wanneer we ons bewust zijn van dit probleem, betekent dit, dat we ons naar elkaar toe slechts op basis van wantrouwen kunnen uiten
in plaats van vertrouwen. Wanneer we bijvoorbeeld in de openbare ruimte zijn hebben we allemaal de verwachting dat we een onbekende
enkel op een onbevredigende manier in de ogen hoeven te kijken en deze ziet zich "genoodzaakt" geweldadig te reageren. Deze motie van
wantrouwen is ook een voortdurende bron van angst en agressie. Wantrouwen is nu een fundamenteel deel van onszelf. En met het
wantrouwen ook het risico.

Wanneer God met Adam in het paradijs een vertrouwensband heeft ontstaat er spel. Adam vertrouwt God en vice versa. Adam is in staat
om door dit spel Gods schepping af te maken. Hij geeft de dieren een naam en beheert het paradijs. Daarom is het spel in de zuivere vorm
ook een spel zonder tegenstander maar enkel met een medespeler. Met de komst van de tegenstander moet deze overwonnen worden. Het
spelen tegen een tegenstander heeft de plaats verdrongen van een spel met God als Ich und Du. Bubers boek gaat over de vraag of deze
open betrekking tussen God en mens nog wezenlijk is; Is deze zuivere spelvorm nog mogelijk in onze werkelijkheid van wantrouwen,
regelspelen en scheidsrechters die als objectieve (lees: nivellerende) machten onze gehele werkelijkheid doorkruisen, alles aanmerkend als
bedreiging en risico?

Krijgsspel

Wanneer we het denken over spel kunnen vatten in woorden als vertrouwen in de (tegen)spelers, opgaan in het spel en trouw aan het spel,
dan weten we gelijk dat de oorlogen van nu geen spel meer zijn. Geen levenscheppend spel. Want, zeggen wij dan: hoe kan de oorlog nu een
scheppend spel zijn? Hoe kan het verdedigen van het eigen leven nu zelf ook een spel, ja een levenscheppend spel zijn? Het werkelijke
oorlogsspel draait om eer. Niet om vernietiging. Het bestrijden van de tegenstander en het gebruiken van aangeleerde vaardigheden,
oefening in de wapenen brengt een mens voort die niet is opgeleid tot een vernietigende machine, maar tot een mens die de eer van het
vaandel verdedigt volgens de intrinsieke principes van het vaandel. De eer van het vaandel ligt altijd besloten in de heiligheid die het vaandel
over de strijders heen vooruit werpt.

Hier is ook een liturgisch element aanwezig: De strijders zijn bekwaam in het strijden en uit de eerbied voor, en toewijding aan het vaandel
komen rituele handelingen te voorschijn die samen met de praktijk van de vaardigheden de liturgie van het spel vormen. De liturgie
handhaaft niet alleen de toewijding aan het vaandel, het zegent ook de strijder in zijn toewijding. Omdat de liturgie scheppend is, en in het
kader van het vaandel wil dat zeggen dat ze de eer en orde van het vaandel herstelt, beseft de strijder niet de risico’s van het spel (die in het
krijgsspel wel het grootst zijn), maar neemt de strijder als speler het levensscheppende van de liturgie over. Want ook hier is de liturgie de
afbeelding van het spel dat zich niet alleen door de speler toont, maar zich ook áán de speler toont.

Als er één scheppend spel is dat is omgeven door de dood, dan is het het krijgsspel wel. Toch zorgt juist het geheel van de liturgie ervoor
dat de strijder zich, naast de afgrond van de dood, volledig opgenomen door het spel geeft in de strijd.

Het vaandel is altijd een vaandel van een kleine gemeenschap. Grote legers bestaan uit vele vaandels. Elk vaandel vertegenwoordigt een
gemeenschap. Legers zijn altijd samengesteld en worden zo van onderuit opgebouwd. Wanneer dit besef doordringt, dan leidt dit tot een
scheppend krijgsspel en niet tot moderne massale vernietiging.

De tegenstander heeft de vertrouwensband geschonden en het vaandel herovert een wederzijds vertrouwen. Het dringt de geschonden
heiligheid van de ontrouw weg uit het leven en herstelt de autonomie van het vaandel ten opzichte van de tegenstander. Het is een
bescherming van het leven, maar schept ook weer leven omdat dit aangetast was. Telkens wanneer de heiligheid van het spel aangetast
wordt, wordt het geschapen leven door de dood aangetast. De status van het leven verandert van een groeiend leven, naar een stervend
leven. Wanneer dit niet door een van de partijen wordt opgmerkt, hetzij doordat een van de partijen het spel en de tegenstander schendt,
hetzij doordat alle spelers het spel schenden, neemt de scheppende kracht van het spel af en moet zij overruled worden door een duel of een
oorlog waarin het spel recht wordt gedaan middels een andere spelwerkelijkheid. Zo zorgt het verdedigen van het geschonden vaandel
ervoor dat temidden van de dood weer spel ontstaat.

Oorlog is weliswaar een inhumaan, maar noodzakelijk spel. Oorlog is een traditioneel spel. Het is net zo voorwaardelijk aan het leven als
het erotische scheppingsspel. Het krijgsspel is een bestaansvoorwaarde van het erotisch scheppingsspel en andersom is het erotisch
scheppingsspel een bestaansvoorwaarde voor het krijgsspel. Ze zijn elkanders condities. De verbondenheid van deze twee komt samen in
een paradox. De man kijkt de dood in de ogen tijdens het scheppen, hij ziet in een afgrond. Deze afgrond moet hij bevechten en dat doet hij
in het krijgsspel.

De man vecht altijd voor de heiligheid van het leven en het spel. Wanneer hij op leven en dood in een duel vecht ziet hij de dood in de ogen en
pleegt de scheppingsdaad zoals de spade het onkruid op de akker wiedt: Door de dood in de ogen te zien, ziet en beseft hij tegelijk de
heiligheid van het levenscheppende spel. De spade legt de vruchtbaarheid van de aarde bloot en wiedt het onkruid. Dit zijn de twee
mannelijke taken in het scheppingsspel. Het heilige is onlosmakelijk verbonden met het scheppingsspel. Het scheppinsspel uit zich als
eerste door het menselijk leven dat verwekt en geboren wordt en tegelijk in de bescherming van dit leven en het spel dat haar creëert. Het
leven zelf kan alleen daar spelen waar de spade werkt - niet zwijgend, zoals nu doorgaans gebeurt op de globe, maar op de vlakte, waar de
nachtelijke koude ‘s morgens vroeg haar douw achterlaat en waar overdag de zon brandt of de regen de aarde bevochtigd.

Om het ons nogmaals met Huizinga’s woorden af te vragen: waarom verliest het duizendkoppige publiek van een voetbalwedstrijd zich in
razernij en waarom verliest de speler (gokker) zich in hartstocht. Waarom is het spel geen spel meer? Waarom is het spel verdwenen uit
de esthetiek, uit de architectuur, uit onze straten en kantoren, en waarom is de wieg, waar de baby van plezier kraait zo fascinerend
eerlijk? Dat is omdat het spel niet meer al deze lagen van de werkelijkheid bijeen houdt.

De menigte schreeuwt van razernij omdat het beseft dat de heiligheid van het spel geschonden is. Het beseft dat het spel nauwelijks haar
scheppend werk kan verrichten. De razernij is de oer-uiting waarin de menigte zich nog kan verliezen omdat ze zich niet meer in het spel
kan verliezen. De menigte beseft dat zij toeschouwer is van het meer en meer inperken van het spel. En de menigte beseft ook haar
machteloosheid want zij kan geen speler zijn. Bij vlagen krijgt ze nog een glimp van het spel te zien. Maar de menigte blijft haar vaandel
trouw. Het vaandel wordt inmiddels door een menigte gedragen. Maar ze is niettemin een vaandel gebleven en dat zal voor de menigte een
reden zijn om haar te blijven dienen. Het vaandel wordt inmiddels geschonden door allerlei ontrouwe elementen. De menigte schreeuwt de
ontrouw aan het vaandel uit.

Maar nog steeds is het een duel dat in de arena uitgevochten wordt. Zoals enkele uitverkoren strijders voor het aanzien van twee grote
legers een duel uitvochten zodat er niet het bloed van velen hoefde te vloeien. Deze twee streden op leven en dood in de plaats van de
menigte die allen onder hun eigen vaandel zaten en toekeken om na afloop, verslagen of als winnaars naar huis terugkeerden om hun
spade weer in de hand te nemen en de akker te wieden.

Wanneer ik de hierboven geschreven zaken nog eens nalees en overpeins, komt het me vaak voor dat ik naief geweest ben. Termen als
vertrouwen, eer, heiligheid en toewijding komen in elke alinea voor. Waar komt het vandaan? Heb ik deze woorden voldoende grond
gegeven om in te landen? Hebben ze voldoende zinninge tekst om zich heen om te kunnen wortelen zodat ze een gelaagde betekenis krijgen?
Dat mag u uitmaken. Misschien is het zo, misschien niet.

Tegelijk is het naieve mischien nog een van de grootste kenmerken van het spel. Ik heb in dit essay meer dan waar ook een spel gespeeld. Ik
heb meer dan waar ook een spel durven spelen. En om dit te durven is een zekere naiviteit nodig. Dat besef ik hier. Om werkelijk te
handelen, moet men het scepticisme (het krakend vlot van de academicus) verlaten. En men kiest met een dood voor de ogen voor het spel.
Wel, ik ben uitgeschreven, ik wil wel langer doorgaan, maar ik zal het voor me houden. Ook aan naiviteit moet een einde komen. We zullen
weer ons sceptisch masker opzetten en twijfelen aan alles wat we lezen, zien en horen en er ons hoofd over blijven schudden. Wanneer men
geen gezonde speler is, wil men tenminste nog scheidsrechter zijn...

Noten
[1] Diels-Kranz 22B53
[2] Diels-Kranz 22B52
[3] Naar het model van Erik van Goor
[4] prof. dr. J. Th. M. Bank: Premier Balkenende geeft de staat een „nieuwe functie” in de overdracht van waarden en normen. Daarmee
verlaat hij het spoor van zijn geestelijke voorvader Kuyper die juist een neutrale staat bepleitte. Een link naar het artikel
[5] Genesis 1: 1, 2 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde was nu woest en ledig en de Geest Gods zweefde over de
wateren.
[6] Genesis 1: 3, en verder. Daarop sprak God en zeide: Zie, er zij licht, en er was licht. En God zag het licht dat het goed was en God
maakte scheiding tussen licht en tussen duisternis, etc.
[7] Als goden sterven, F. de Graaff 1969, blz 80.
[8] Motie van wantrouwen als basis voor de onderlinge verstandhouding in de maatschappij: naar een idee van Erik van Goor.

Lees verder...