dinsdag 8 maart 2005

MODERNE ARCHITECTUUR EN MANNELIJKHEID

Architectuur 8 maart 2005 * Mannelijkheid

door Tom Zwitser

De moderne architectuur heeft wat betreft haar theoretische fundering een nogal merkwaardige ontstaansgeschiedenis,
om maar niet te spreken van de ontwikkeling van de moderne architectuur zelf. In dit essay probeer ik deze
theoretische zijde naast die van de praktijk te leggen. Speciaal de rol van de mannelijkheid en vrouwelijkheid in de
moderne architectuur werk ik uit naar de volgende vraag: In hoeverre is de moderne architectuur een specifiek
mannelijke uiting? En als dit zo is; in hoeverre is ze uiting van een mannelijk probleem en is ze een weergave van en
reactie op de tijdgeest?

De moderne architectuur werd aan het einde van de 19e eeuw wakker met een roep om authenticiteit. De authenticiteit kwam naar voren
in een metafoor: De 19e eeuw werd voor de moderne bouwers gekarakteriseerd door het inferieure vrouwelijke. Waar de architecten tegen
fulmineerden waren de versierde huizen, de eclectische gebouwde huizen die met valse, aangeplakte ornamentiek een hogere status en een
vroegere tijd suggereerden. Vele straten werden als Italiaanse renaissance pallazo’s uit de grond gestampt. Vrouwelijkheid betekende voor
hen de status-maskerade van die pallazo’s en de decoratie waarmee de gevels van de huizen behangen werden. Maar ook de decoratie in de
huizen stond bloot aan kritiek op de smakeloosheid: de kleedjes, de gordijntjes en roezeltjes etc. De associatie tussen vrouwelijk en
decoratie werd mede bepaald doordat de vrouw in huis de taak had het huis te organiseren. Buitenshuis was zij afhankelijk van haar man.
Die buitenwereld was voor de moderne mens vooral de stad. Willens en wetens werd het beeld opgeroepen van een eerzame vrouw die in
huis haar taak had en van de eerzame man die buitenshuis het publieke domein beheerste. John Ruskin, een invloedrijk kunsthistoricus in
de 19e eeuw beschrijft en onderschrijft dit in Sesam and Lillies, 1902:

"De kracht van de man schuilt in het actieve, het progressieve, het defensieve. Hij is duidelijk de man van de daad, de ontdekker, de
verdediger. (...) aar de kracht van de vrouw schuilt in het beheer, niet in de strijd, - in haar verstand dient niet de ontdekking of het
creatieve, maar de zoete ordening, de inrichting en de beslissing. (...) De man, in zijn ruig werk in de buitenwereld moet het hoofd bieden
aan een en al gevaar en beproeving. (...) Maar hij behoedt de vrouw voor dit alles; in zijn huis, zoals bestuurd door haar (...) dringt geen
gevaar binnen, geen verleiding, geen aanleiding tot vergissing of vergrijp. Dit is de ware aard van het huis - het is de plaats van Vrede."

Zo zag men het graag: de vrouw acteert in het privé-domein en de man in het publieke domein. Trad een vrouw in het openbare domein
zoals een man dat deed, dan werd ze ook gezien als een publieke vrouw, een prostituee. De gewone huisvrouw kwam wel in het publieke
domein, maar gebruikte dat als middel voor de dagelijkse levensbehoeften. Ze deed boodschappen, bracht kinderen naar school etc. Maar
de man verbleef er. Hij zat op de terrassen van cafés’s, hij slenterde over de boulevards en hij beheerste de stad zo nonchalant mogelijk. En
daar, waar de ongetrouwde jongeman in zijn publieke domein al meerdere keren kennis gemaakt had met de meest authentieke publieke
vrouw, de prostituee, en het leven weinig geheimen meer voor hem had, werd de opgroeiende vrouw thuis gehouden en ‘bewaard’ voor het
huwelijk.

Ruskin plakt hier het oerbeeld van de mens over de 19e eeuwse maatschappij. Maar klopt dit werkelijk? en is de 19e eeuwse man werkelijk
een nonchelante flaneur of misschien een control freak onder een masker van nonchelance? Want Rushkin zet hier wel het beeld van de 19e
eeuwse vrouw neer, het beeld van de man is een ander verhaal.

De man was duidelijk de meerdere van de vrouw. Hij was degene die in het publieke domein optrad. De stad was van hem. Binnenshuis
diende hij verzorgd te worden door de vrouw. Het huis was de enclave om uit te rusten van de vermoeienissen van overdag en zich op te
laden voor zijn taken in die wereld.

En precies die enclave was het waar de moderne architecten kritiek op hadden. Want die enclave werd volgens hen door de vrouw gevormd
en ingericht. Het huis was zelfs een statement van het vrouwelijke, vonden ze. Maar dat vrouwelijke was volgens hen aards, verhullend en
daarmee leugenachtig, maar ook verwijfd en decadent. Daarom was het tijd voor een nieuwe architectuur die authentiek was. Die nieuwe
architectuur zou mannelijk zijn; eerlijk, sober en verheven. En nu ontstaat er een probleem dat ik verder wil uitdiepen. Is er hier sprake van
een beschreven werkelijkheid? of is het de metafoor die werkelijkheid wordt: De oude architectuur als aardse vrouwelijkheid en de nieuwe
architectuur als verheven mannelijkheid? Waarvan moest de nieuwe architectuur nu een oplossing zijn: van decadente vrouwelijkheid of iets
anders? Ik ga van het laatste uit en wil in het verloop van dit essay graag de dit andere benoemen en de metafoor nader bekijken om zo de
mannelijkheid een juiste plek proberen te geven.

Historische schets

Wanneer ik het verschijnsel moderne architectuur wil verklaren, zal ik opzoek moeten gaan in de 19e, en misschien zelfs 18e eeuw naar
aanwijzingen. Er is al veel gezegd en geschreven over de invloed van de moderniteit op de maatschappij. In het algemeen neemt men aan
dat moderniteit zich in de maatschappij begon te manifesteren tussen 1700 en 1750. De maatschappij werd toen een stad. De stad groeide
en werd modern verschijnsel bij uitstek. Moderniteit is een breed begrip en daarom wil ik een paar voorbeelden noemen om mijn insteek

Ruwweg voor 1700 werden kinderen behandeld als zijnde volwassen, niet omdat volwassenen hun kindsheid niet wilden zien maar omdat
kindsheid voor alsnog niet bestond. Montaigne schrijft in 1580 wel dat men mensen in de eerste 15, 16 jaren van het leven moet opvoeden,
maar dan wel met wijsgerige dialogen, vanaf het moment dat het gespeend is. Locke geeft soortgelijke opvoedingsadviezen. De basis van
de opvoedingsrelatie is voor Locke vooral de redenatie. Kinderen begrijpen dit volledig en staan daarvoor open.

Rousseau is de eerste schrijver die de pubertijd ontdekt. Had men er daarvoor geen oog voor? Was alles wat over het kind en de opvoeding
geschreven werd een groot misverstand en resultaat van oogkleppengeleerdheid? Rousseau legt als eerste de nadruk op het verschil tussen
volwassene en kind. Er moet gezag en dwang zijn. Redelijkheid is er alleen tussen volwassenen. Dit komt voor ons al iets dichter bij huis
dan Montaigne en Locke. Rousseau schrijft in Emile dat de mens niet een maar twee geboorten moet meemaken: Een eerst om te bestaan
en de tweede om te leven (uit de moeder en uit de pubertijd.)

Rousseau noemt de pubertijd een tijd van volwassenwording; een tijd van crisis en hij beschrijft die volwassenwording als eerste. Bestond
dat voor Rousseau’s tijd niet? Er zijn vele voorbeelden van kinderen van voor Rousseau’s tijd die op 6-jarige leeftijd Grieks, Hebreeuws, en
Latijn konden lezen en bijvoorbeeld Plato’s oorspronkelijke tekst naar het Frans vertaalden. Het was niet gewoon, maar kwam wel vaker
voor. Kleine volwassenen die alles uit de ‘volwassenenwereld’ als vanzelfsprekend meepikten. Niettemin duurt volgens Rousseau de
pubertijd erg kort. Eén jaar, hooguit twee, en dan is het voorbij. Nu doen we er jaren over; J.H Van de Berg schreef in 1956 al dat er veel
mensen zijn die het puberen ruim 10 jaar uithouden. En er zijn zelfs genoeg voorbeelden van mensen die pas na hun 35ste volwassen zijn.
Daarmee is het niet gek om te stellen dat een groot deel van de maatschappij uit onvolwassen mensen bestaat. Van den Berg zegt naar
aanleiding van het voorbeeld van Locke en Rousseau dat binnen het korte tijdsbestek van een eeuw het kind kind geworden is, zoals wij het
kind kennen: namelijk kwetsbaar zoals het daarvoor niet was. Afgeschermd van de volwassenenwereld. De moderniteit heeft niet alleen ons
denken veranderd, het veranderde ook onszelf. Maar was het het kind dat veranderd is, of was het de volwassene? Of allebei? En de
belangrijkste vraag: waardoor werd de verandering in gedrag veroorzaakt?

Al in 1835 schrijft Alfred Musset over de oorzaak van de disharmonie bij het opgroeien. Hij schrijft dat in een tijd waarin men wellicht als
cultuur die andere tijd, waarin kinderen kleine volwassenen wáren, nog verser in het geheugen heeft liggen dan wij dat hebben. Musset
vergelijkt de toestand van zijn jeugd met een interieur:

"...een kamer met meubels uit alle tijden en alle landen. Onze eeuw heeft geen vorm. Hof en huis missen het stempel van onze tijd. Op
straat komt men lieden tegen met een baard uit de tijd van Hendrik III, sommigen zijn helemaal kaal, anderen dragen hun haar als
Raphael, anderen als in de tijd van Christus. De huizen zijn ware rariteiten kabinetten, men treft er antiek, gotiek, renaissance, Louis XIII,
alles door elkaar. Alle eeuwen staan om ons heen, behalve de eigen eeuw, die geen gedaante heeft."

Musset beschrijft een ontbinding van stabiliteit. Hij ziet zichzelf zoals de wanorde om hem heen. Margaret Mead beschrijft in 1950
eenzelfde soort disharmonie:

"Elk huisgezin verschilt van de andere; zelfs binnen de kleinste groep. Zelfs de verschillen tussen de partners(...): Het ene gezin brengt de
kinderen groot in preutsheid, afzondering en met sterke beklemtoning van het verschil in rol der beide seksen; een ander gezin weet te
geven en te nemen, soms zo sterk dat de meisjes er als robbedoezen uitzien. En dan komt het huwelijk tussen de kinderen die zo
verschillend zijn opgevoed, met als gevolg bepaalde conflicten, tegenstellingen en disharmonieën tussen de nieuwe ouders. Elk huisgezin
verschilt van elk ander huisgezin; geen twee ouders, ook al aten ze havermout met zilveren lepels van identiek model, kregen op precies
dezelfde manier te eten."

Beide schrijvers zeggen dat de ontbinding van stabiliteit ons bestaan in de kern heeft kunnen aantasten. Woorden zijn zo veranderlijk dat
iedereen wel weet dat een bepaald woord dankzij zijn persoonlijke achtergrond en ervaringen een heel andere betekenis heeft dan bij een
andere. Zelfs de taal is in hoge mate een instabiel fenomeen. Van den Berg gebruikt hiervoor het woord polyvalent. Datgene wat polyvalent
is heeft meer dan één bepaalde waarde of werking. In de grond is ons bestaan letterlijk instabiel geworden. En dat voor Rousseau niemand
dit heeft opgemerkt, kenmerkt deze tijd eerder als stabíel dan dat men de schrijvers van toen naïviteit of zelfs blindheid heeft kunnen
verwijten.

Zo zijn er verscheidene zaken die de moderne tijd heeft gescheiden maar die daarvoor vanzelfsprekend waren: De kinderwereld en de
volwassenenwereld waren daarvoor éénzelfde wereld. Nu is de ene wereld onzichtbaar voor de andere. En de overbrugging daartussen
levert de nodige crisis op. Om in deze tijd helderheid in iets te krijgen moet men eerst dingen duidelijk onderscheiden voordat men er begrip
van heeft. Het scheiden van allerhande zaken en begrippen is in wezen modern.

Mannelijkheid en vrouwelijkheid in de moderne architectuur

Het zal nu langzamerhand duidelijk worden wat ik bedoel wanneer ik de 19e eeuw en ook de tijd daarvoor wil bespreken in termen van
contradictoir, (op z’n minst) scheefgegroeid en soms schizofreen. De metafoor die ik eerder noemde, wil ik op deze historische achtergrond
onderzoeken. De mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn geen eenduidige begrippen meer. Er was een verwachtingspatroon dat de
maatschappij hen oplegde. Men had wel door dat er verwarring was, ontbinding van stabiliteit. Hierdoor ontstonden juist
verwachtingspatronen die zich afzetten tegen de werkelijke situatie, of zelf contradictoir waren. Wat Ruskin verwoordde, was een
algemene overtuiging in de 2e helft van de 19e eeuw. En laat de situatie tussen Londen, Parijs, Berlijn en Wenen onderling verschillen,
overeenkomen met de beschrijving van Ruskin deden ze alle vier niet. Het was eerder een roep naar authenticiteit; een (al dan niet
kunstmatig) verlangen naar de ongecompliceerdheid en stabiliteit van de tijden daarvoor, ingegeven door de actualiteit.
Een aantal architecten die eigenlijk te begrijpen zijn in een bredere kunststroming, kwamen met nieuwe geluiden: Een luidere vraag naar
authenticiteit. Architecten als Loos (Oostenrijk), Muthesius, (Duitsland), Berlage (Nederland) formuleerden niet alleen als eerste
architecten de vraag naar authenticiteit, maar probeerden haar ook te beantwoorden. Later kwamen daar grote moderne bouwers als
Gropius, Mies van der Rohe (Duitsland/V.S.) en Le Corbusier (Zwitserland/Frankrijk) bij.

Deze stroming richtte zich vooral op de industriële vervaardiging van vooral huishoudelijke producten. De vernieuwing van het huiselijke
leven werd bepaald in de fabriek waar voor het eerst alle voordelen en mogelijkheden, zoals precisie en hoge oplagen uitgebuit werden.
Daarmee werd industriële architectuur hun paradepaardje. Industriële architectuur was immers het zichtbare resultaat van industriële en
machinale precisie. Machines, techniek en moderne materialen waren kenmerken van de nieuwe Stijl. Deze stroming concentreerde zich
vooral rond het Bauhaus dat in 1919 werd opgericht met Walter Gropius als directeur. Dat men enthousiast was om het failliete Duitsland
weer op te bouwen en te vernieuwen, hielp het succes een handje. Alle wereldberoemde moderne kunstenaars van die tijd gaven les op het
Bauhaus. Vanuit heel Europa en Rusland kwamen ze ernaar toe. Vanuit Nederland gaf onder andere Mondriaan daar een tijd les. Maar de
architectuur was toch het belangrijkste. De grootste moderne architecten als Gropius, Mies van der Rohe en le Corbusier waren er aan
verbonden. Van Le Corbusier is de uitspraak; Het huis is een machine om in te wonen. Uiteindelijk richtte het Bauhaus zich in de
toegepaste kunst voor al op het huis en de burger. De burger moest bevrijd worden van de stoffige 19e eeuw en moest zijn intrede doen in
de nieuwe tijd. Daarvoor was als eerste een nieuw huis nodig, dat hygiënisch, licht en ruim was. Het moest voldoen aan de minimumeisen
om te leven; De Minimumexistenz.

"Officieel stond de moderne architectuur een gelijkberechting van mannen vrouwen voor en was zij de emancipatie gunstig gezind."(Hilde
Heynen) In het Bauhaus manifest staat dat iedereen, ongeacht leeftijd en geslacht toegang heeft tot het Bauhaus. Helaas bleef het bij deze
verklaring. Er werden wel jonge vrouwen toegelaten tot het Bauhaus maar die werden stilaan doorgeschoven naar de keramiekafdeling of
het weefatelier. De architectuurafdeling bleef voorbehouden aan mannen. Er zijn door vele architecten en theoretici teksten geschreven en
lezingen gehouden waarin ze expliciet een Ruskin-achtige visie verkondigden aangaande het man-vrouw rolpatroon. Vrouwen mochten wel
mee en het moderne bouwen stond inderdaad open voor emancipatie, maar alleen in zoverre de vrouwen de mannelijkheid van kunst en
architectuur onderschreven. Ook zij dienden al het vrouwelijke in de kunst en architectuur af te zweren en te streven naar het hogere; het
mannelijke:

"De vrouw mocht alleen mee als zij opgenomen wilde worden in de tendens naar rationalisering en efficiëntie."

Het vrouwelijke vonden de architecten aards, verhullend en daarmee leugenachtig, maar ook verwijfd en decadent. Die nieuwe architectuur
zou mannelijk zijn; eerlijk, sober en verheven. Dit was volgens hen het ware antwoord op de roep naar authenticiteit. Zij gebruikte de
metafoor om hun architectuur te rechtvaardigen en te beschrijven: Twee belangrijke drijfveren. Los van het feit dat iedereen wel zijn of
haar ideeën heeft bij mannelijkheid en vrouwelijkheid, wil ik me nu vooral richten op de idee of betekenis die de moderne bouwers daar aan
gaven.

In den beginne was er een groep termen die met de Nieuwe Stijl geassocieerd moesten worden. Die groep stond in een web van intuïtieve
betekenissen dat het nieuwe van het moderne bouwen diende te verwoorden en te rechtvaardigen. Maar het was ook een web van woorden
dat zonder duidelijke context gelanceerd werd. Het enige dat een van de termen betekenis geeft, zijn de andere termen. Een web zonder
duidelijke achtergrond; een vaag web dat interpretatie vraagt met betrekking tot die achtergrond. Het web bestond in de begintijd uit een
aantal woorden als ‘eerlijk, sober, doelmatig, authentiek en efficiënt’. En die werden ingevuld door een heel oud thema: De mens bestaat uit
de man en de vrouw, en van die twee is de man de meerdere over de ander, de vrouw: Streeft de mens naar perfectie, dan streeft het naar
het mannelijke. Hier werd de oorspronkelijke betekenis van dat oude thema al verzwegen. De man was sinds de oudste tijden en over het
algemeen degene die de verantwoording droeg in het gezin. Daarom was hij de weloverwogen heerser. Diegene die altijd het goede met het
gezin (en de vrouw) voorhad en ook de bestaansvoorwaarden van het gezin continueerde. Hij kaderde de aarde af tot een leefbare plek.

Maar was hij daarom ook hoger, eerlijker, meer authentiek en doelmatiger? De architecten beweerden van wel.
Terug naar het web: de termen in het web verschoven al snel omdat het web zich uitbreidde met andere termen. Halverwege de 20ste eeuw
werden de belangrijke termen van toen, naaktheid en transparantie, gebruikt als invulling van eerlijkheid. Eerlijkheid werd niet meer
opgevat als een ongekunsteldheid ten opzichte van de Rococo, maar als naaktheid in zichzelf. Alle functies dienden eerlijk zichtbaar te zijn
en getoond te worden. Hierin merk ik een verschuiving op: Het moderne bouwen verafschuwde in de begintijd alle decoratie (dat in zijn
geheel vrouwelijk werd genoemd) aan een gebouw omdat het het gebouw zelf verbloemt.

Gaandeweg ondergaat de term eerlijkheid een betekenisverwisseling en zijn het de functies die het gebouw gaan decoreren: Een
gedachtestroming die tot in deze tijd de (binnen)architectuur beïnvloedt. Kennelijk is het, wanneer men het moderne bouwen als geheel
beziet, niet zo dat men de decoratie als zodanig verfoeilijkt maar alleen de - wat men noemde - vrouwelijke uitingsvorm ervan. Uiteindelijk
mondt deze hang naar eerlijkheid zelfs uit in een statement als Centre Pompidou in Parijs. Alle inwendige voorzieningen zijn uitwendig
geworden en zijn decoratief om de gevel heen gewikkeld. Wat het voorbeeld in Parijs betreft komen we zelfs niet meer ver met het begrip
naaktheid. Want wat is er nog naakt en transparant aan een gebouw dat behangen is met allerlei buizen, trappen en installaties? Een
gebouw dat in feite binnenstebuiten gekeerd is. Er is hooguit binnen nog iets van die oorspronkelijke eerlijkheid te beleven, maar dat is pas
nadat men in de wirwar een ingang heeft ontdekt en als het ware het verhullend kleed opzij schuift en kan ingaan...

Hierin is een bepaalde tegenstrijdigheid te zien die schijnbaar op te lossen is door aan deze twee verschillende decoratieve uitingen de
namen mannelijkheid en vrouwelijkheid te geven, maar uiteindelijk komt die mannelijke decoratie alleen tot uiting dankzij een nieuwe
invulling van het begrip eerlijkheid. Een invulling die men in de beginjaren van het moderne bouwen daar niet aan gaf. In dat begin
koppelde men woorden als mannelijk en verheven aan woorden als sober, viriel en licht. De architecten koppelden een moreel oordeel, dat
is ingebed in een maatschappelijk appèl, aan een analytisch oordeel van de stijlkenmerken. Hierin was zelfs het morele en authentieke
belangrijker dan de analytische begrippen. Hoe konden zij anders een nieuwe stijl rechtvaardigen? De 19e eeuwse moraliteit kwam hen zeer
goed van pas. En daarmee konden zij afrekenen met het voorgaande.

Hadden zij voorgesteld dat openheid, nieuwe materialen en technieken een stijl zonder versieringen voorstond, dan was de problematiek
niet zo groot geweest. Maar zij claimden de nieuwe stijl expliciet als mannelijk. Het mannelijke was het hogere, eerlijke, sobere en
authentieke. En het vrouwelijke was aards, verhullend, decoratief en leugenachtig(!). Belangrijk is om hierbij te zien dat het probleem niet
zo zeer lag in de stijl en de kenmerken ervan, maar in de argumentatie. En het gebouw is op zichzelf niet per sé mannelijk maar afhankelijk
van de interpetatie die men aan de genoemde kernwoorden gaf in een bepaald tijdperk! De authenticiteit zelf was het probleem niet. De
invulling ervan wel. Hooguit zou men kunnen zeggen dat wanneer men authenticiteit gaat invullen, dit tot problemen kan leiden. Doordat in
het eerlijkheidsparadigma het mannelijkheidsprincipe inwisselbaar werd gemaakt met het transparantieprincipe, ontstond er een nieuwe
tegenstelling. De façade (later constructie) werd weer gebruikt om dingen aan op te hangen. Deze inconsistentie bewijst mijns inziens de
stelling dat het moderne bouwen verkeerd gerechtvaardigd is. Het is niet vol te houden. Er ontstaat een tegenstelling. En het volgende
bewijst dit, want ook dit heeft zichzelf gekeerd.

In 1957 schrijft de weduwe van de Hongaarse Bauhaus-goeroe Laslo Moholy-Nagy, Sibil Moholy-Nagy verscheidene essays vanuit een
antropologisch en folkloristisch standpunt. Als we nog een van de begintermen van het Moderne bouwen, de authenticiteit, in gedachte
nemen, dan geeft zij weer een nieuwe betekenis aan dat begrip. Ze zet een aantal termen tegenover elkaar waarvan elke eerste voor
authenticiteit staan:

Natuur - cultuur
Eenvoud - complexiteit
Primitief en oorspronkelijk - technologisch en verward

Men kan zien dat er verscheidene kenmerken van moderniteit als techniek, cultuur en complexiteit afgewezen worden en het moderne web
een nieuwe, antropologische en feministische variant krijgt. Authenticiteit krijgt hier de betekenis van eenvoudig, natuurlijk, elitair en
primitief/oorspronkelijk.

Belangrijk hier is dat in de term authenticiteit, het kernbegrip van de modernen, het hele technische en machinale verhaal negatief wordt
beoordeeld. Uiteraard laat Moholy- Nagy hier een vrouwelijk geluid horen en besteedt zij geen aandacht aan de mannelijke overheersing,
die in het oorspronkelijke web nauw samenhing met de techniek. Zij wijst de tegenstelling mannelijk-vrouwelijk af en creëert een nieuwe:
die tussen cultuurvolken en natuurvolken. En het lijkt erop dat ze de steun krijgt van een groot denker uit die tijd: Heidegger. Heidegger
verklaart de aarde onbewoonbaar in 1951. "De westerse mens is het wonen verleerd en heeft in zijn pogingen om haar te bewonen de aarde
verwoest." De grondgedachte van het wonen is volgens hem:

"het ontzien, het in-zijn-wezen laten, en wat ontzien moet worden is de relatie van het wonende tot das Geviert: de hemel en de aarde, de
goddelijken en de stervelingen. De mens die ‘woont’ is een mens die open staat voor deze fundamentele dimensies van het zijn. (...) Bouwen
heet een plek tot stand brengen waarin deze vier voelbaar gemaakt worden. (...) Bouwen betekent van een ongedifferentieerde ruimte een
plek maken waar de aarde als aarde verschijn, de hemel als hemel, het goddelijke als goddelijk en de stervelingen als sterfelijk."
Maar Heidegger denkt dat dit in deze tijd niet meer mogelijk is:

"Hoe groot en bedreigend de nood aan woningen ook is, de eigenlijke nood van het wonen bestaat niet in de eerste plaats in het gebrek van
woningen. (...) De eigenlijke nood van het wonen is hierin gelegen dat de stervelingen het wezen van het wonen altijd eerst weer zoeken,
dat ze het eerst weer moeten leren." (Bauen Wohnen Denken, Heidegger 1951)

Hierop verschijnen in de loop van de tijd reacties van andere filosofen, maar de kritiek van Heidegger blijft een centrale tekst in de
architectuurfilosofie: Een filosofische en impliciet ook antropologische denkstroming. Mijns inziens wordt hier geen fundamentele
vernieuwing in het denken over wonen gegeven. Er wordt alleen een andere tegenstelling in het moderne web geplaatst. Er wordt getracht
architectuur een nieuwe betekenis te geven en hoewel andere filosofen dat betwisten, gaat Heidegger hierin zo ver dat volgens hem wonen
onmogelijk geworden is, waardoor de architectuur in haar fundament haar bestaansrecht verliest. Zo ontstaat gerichte kritiek op het
moderne bouwen. En impliciet behelst deze kritiek ook de onmogelijkheid om uit te gaan van de ongelijkwaardigheid van mannen en
vrouwen. Vooral Sibil Moholy-Nagy gaat deze metafoor helemaal uit de weg en biedt een nieuwe aan; die van de cultuurvolken tegenover de
natuurvolken. Daarbij kiest ze voor de authenticiteit van natuurvolken en wijst ze tegelijk op het uitgesproken aardse karakter van de
natuurvolken en op het feit dat dit aardse volgens de moderne bouwers tot het vrouwelijke behoort: Een eerste feministisch geluid in de
architectuur.

Hoe kunnen we mannelijkheid in de moderne architectuur anders interpreteren?

Maar de moderne architecten gaan gewoon door en worden steeds pragmatischer. Na de tweede wereldoorlog willen zij de woningnood
tegemoet komen. Zij vertoonden eenzelfde soort idealisme als de moderne architecten na de eerste wereldoorlog. De noodsituatie was een
uitstekende gelegenheid voor hen om zich helemaal uit te leven. De pragmatische richting komt binnen de moderne architectuur op gang en
ze bepleitten een massaliteit van het wonen. Ze ontwerpen geplande wijken om de woningnood na de tweede wereldoorlog op te vangen. Zo
werd het huis als machine van de eerste modernen de complete wijk als machine.

Ik heb al eerder aangegeven dat ik de moderne architectuur sociaal-maatschappelijk wil verklaren. In de historische schets heb ik
geprobeerd om te laten zien dat de huidige samenleving een andere is dan van voor ruwweg 1700. De mens veranderde in een
vooruitstrevende mens en de maatschappij veranderde mee. Wat duidelijk is, is dat de mens moet reageren op de steeds veranderende
omgeving. De mens moet met zijn eigen schepping mee veranderen. Wat dat voor gevolgen heeft (gehad) voor de mens is niet altijd
helemaal duidelijk. Ook hiermee moeten we afgaan op fenomenen. Ik wil er twee noemen.

Kunstenaars en genieën waren er altijd. Maar vlak voor de 19e eeuw is er voor het eerst sprake van het krankzinnig genie. Krankzinnigheid
werd in de 19e eeuw breder opgevat dan nu. Nu zijn de verschillende geestesziekten scherper gedefinieerd. Er waren bijvoorbeeld veel
kunstenaars die tegen krankzinnigheid aanleefden. Soms waren ze werkelijk krankzinnig. Voor die tijd was er wel sprake van
wonderkinderen maar zoals bekend heeft dat weinig problemen opgeleverd. Daarentegen zijn er uit de 'genieëntijd' vele voorbeelden van
genieën die moesten vechten tegen de krankzinnigheid of er bij tijden last van hadden. Voorbeelden die algemeen bekend zijn, zijn Van
Gogh, Nietzsche en Wittgenstein. Wat deze laatste betreft, wordt zijn moeilijke omgang met erfelijke suïcidaliteit beschreven door zijn
vriend Norman Malcolm. Zijn vader en drie broers hebben zelfmoord gepleegd en ook voor Ludwig Wittgenstein was suïcidaliteit
gedurende grote delen van zijn leven een plaag. Hiermee wil ik niet zeggen dat er voor de 18e eeuw geen krankzinnigheid voorkwam, maar
niet vaak in combinatie met een geniale geest. Krankzinnigheid en genialiteit zijn zeer dicht naar elkaar toe komen groeien.

Een tweede fenomeen in onze tijd, zijn de typische ‘mode’ aandoeningen als Autisme, Asperger, PDD-NOS. Vaak worden deze aandoeningen
afgedaan als een modeziekte, waarvan het bezitten ervan vooral erg hip is, maar net als de pubertijd van Rousseau, is het al lange tijd
bekend: er zijn er al voor de tweede wereldoorlog twee onderzoekers geweest die onafhankelijk van elkaar onderzoek hebben gedaan naar
contactstoornissen bij kinderen. Leo Kanner (VS) en Hans Asperger (Oostenrijk) waren de eersten die dit signaleerden. Kanner schreef dit
eerst toe aan een geestelijke handicap. Asperger ontdekte deze stoornis ook los van een lage intelligentie en schreef daarover in het Duits.

Helaas las men deze taal vlak na de tweede wereldoorlog niet graag. Het duurde nog tot de jaren tachtig totdat zijn kennis zich werkelijk
verspreidde.

Kenmerkend voor mensen met aandoeningen in het Autistisch Spectrum is dat zij slecht of niet gevoelsmatig kunnen reageren op de
buitenwereld. Ze kunnen alleen juist reageren op een bepaalde situatie als hen is verteld hoe dat moet. Het Autistisch Spectrum is een
verzamelnaam voor contact- en energiestoornissen. Bovendien is het een vangnet voor zwakkere versie’s van die aandoeningen. Uit
onderzoeken is gebleken dat vooral jongens in dit spectrum vallen en procentueel wat minder meisjes. Het zijn de jongens die moeite
hebben met hun sociale omgeving. Op zich komen de echte autistische aandoeningen niet veel voor, maar onderzoekers beweren dat een
hoog percentage mannen (80%) last heeft van zwakke versies van deze contactstoornissen. Men zegt eigenlijk dat het autistisch spectrum
in het verlengde van mannelijk gedrag ligt. Bij deze ontwikkeling wil ik net als bij het verschijnsel van de pubertijd aannemen dat de
oorzaak de ontbinding van stabiliteit is, die door de eeuwen heen gewoon is doorgegaan, en het onvermogen van mannen om daarop te
reageren.

Mijns inziens heeft dat onvermogen zich geuit in de moderne architectuur. De enclave die het huis moest zijn, om bij te komen van een
contradictoire maatschappij, leek teveel op de maatschappij zelf. Het moest anders. Dat wat door de mens zelf te ordenen is, moet tot in
het fundament geordend worden. Als de moderne architectuur mannelijk is, is ze dat omdat moderne architectuur een mannelijke
ruimtebeleving is. Het gaat om een alleen zijn in de ruimte en daarin zijn overbodige objecten stoorzenders en potentiële veroorzakers van
chaos. Maar het is een ordening uit pure noodzaak omdat het publieke domein geen aanknopingspunt tot ordening geeft.

Alle verwachtingspatronen ten spijt; de man is het beheersen van die grote boze buitenwereld verleerd. Hij doet wel alsof hij het publieke
domein beheerst en zet een masker op van nonchalance, maar de geschiedenis van (niet alleen) de moderne architectuur spreekt dat tegen.
Was het eerst het de stad dat zijn domein was, al snel werd hem dat teveel huis dat hij wilde ordenen met witte, lichte ruimten en een
strenge compositie, na de tweede wereldoorlog richt de beheersingsdrang zich op de stad zelf, die geordend moet worden. De hele stad
wordt een programma, uitgedacht op de tekentafel. Wat nodig is voor de stad, wordt meegeprogrammeerd, wat overbodig is en wat chaos
in de stad veroorzaakt wordt eruit gelaten. Wat overblijft zijn herhalingen van grote modules in een raster. Wonen verschuift van huis,
naar straat, naar wijk. Het wonen wordt zo meer en meer een thema binnen stedenbouw; een totaalprogramma. Het staat in scherp
contrast met Heideggers benadering, omdat het pragmatisme de plaats totaal ontkent: Het schoffelt een compleet aardvlak om, en zet er
een eigen wereld van beton, glas en staal neer. Een wereld die niets meer te maken heeft met de aarde of de omliggende natuur in zoverre
daar nog sprake van was. Een ontkenning van Heideggers aarde, van zijn Geviert. Onze aarde is een vertechnologiseerde aarde geworden.

Deze interpretatie van de mannelijke moderne architectuur is geen metafoor. Tussen mannelijkheid en de moderne maatschappij ligt een
werkelijk probleem van onvermogen. Een scheiding die doet denken aan die van de pubertijd als crisistijd tussen kindertijd en
volwassenheid in, waarbij kinderen maar moeizaam volwassen worden en soms nooit. Zo is er ook een crisis tussen mannelijkheid in het
algemeen en de maatschappij. Deze scheve verhouding uit zich bijvoorbeeld ook in de criminaliteit: 90% van de criminelen zijn mannen en
de criminaliteit is alleen maar gegroeid in de moderne, stadse tijd. Men kan dit niet wegwuiven met ‘dat is geen modern verschijnsel want
het was altijd al zo.’ Nee, het zijn nu de mannen die hun verlies van het publieke domein uiten in een onder nonchalance verborgen
hysterische drang.

Wel, het vermoeden dat het modernisme een fundamenteel verkeerde architectuur nastreeft, heeft vanaf het begin, vooral uit feministische
hoek geleid tot stapels essays en artikelen, die nog steeds doorgroeien. Tegelijkertijd is dit gedeeltelijk een discussie die niet over de
eigenlijke moderne architectuur gaat; men heeft het niet over het gebouw en de interpretatie ervan maar over de argumentatie van de
makers. Men probeerde niet het gebouw te interpreteren en te begrijpen maar vocht zich vast in de bijgeleverde argumentatie. Hiermee
besef ik dat ik een groot gedeelte van de discussie overboord gooi omdat het niet over de architectuur gaat. Ik ontken hiermee de
feministische visie dat architectuur de geschiedenis van de opgesloten vrouw is. Ik zal er niet mee ontkennen dat de architectuur gebruikt is
om de vrouw uit het openbare domein te houden.

Ik denk wel dat de moderne architectuur in sommige opzichten een bewijs van onvermogen is. Ik vermoed dat de eerste moderne
architecten hiermee aan een onontkoombare behoefte uiting gaven; namelijk een behoefte aan ordening van de contradicties en het
voortdurend veranderlijke van de 19e eeuw. Maar ook de kunstmatige en gebruikte tegenstelling tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid is
onderdeel van die moderniteit. Tegelijk is dit een teken van verstoord contact. Een verstoord contact tussen de mannelijkheid en de
vrouwelijkheid, tussen de mannelijkheid en de maatschappij en ook tussen de mannelijkheid en de aarde. Eigenlijk een verstoord contact
tussen de mannelijkheid en de rest en tenslotte een mannelijkheid die zichzelf kwijt geraakt is.

De moderne architectuur is een van de vele uitingen van de ontbinding van stabiliteit. Het toont ook in zijn ontwikkeling van huis naar wijk
het onvermogen van de man om met de gegeven stad om te gaan. Ik zie de moderne huizen en wijken als mannenprobleem bij uitstek. Men
moet niet denken dat dit essay een aanklacht is tegen het moderne bouwen. Het zou om dezelfde reden een aanklacht tegen de moderne
maatschappij zijn. Tegen de moderniteit, waarvan de uitwassen steeds verder groeien.

Lees verder...