zondag 30 november 2008

Doorgeslagen Christendom?

In de Maand van de Spiritualiteit, georganiseerd door het Nederlandse dagblad Trouw dat zich richt op vrijzinnige veertig-plus vrouwen met veel vrije tijd, de Katholieke Radio Omroep en christelijke uitgeverij Ten Have ligt vanaf de eerste dag de nadruk op de godsdiensten en specifiek op de rol van de kerken. Zoals zo vaak leidt praten over spiritualiteit uiteindelijk tot een berisping aan het adres van de orthodoxie, al dan niet via een aantal omwegen. Zo ook nu.
De eerste omweg is de filosoof Coen Simon die in de schijnwerpers staat vanwege zijn kritische boek over het individuele spiritualisme, Waarom we onszelf zoeken maar niet vinden. De overgang van de kritiek op de spiritualiteit naar een stevig verwijt aan de kerken wordt met verve door de atheïst Herman Vuijsje voor zijn rekening genomen. Hij flirt wel vaker met de klassieke moraal en mag in Trouw en de Bergkerk te Amersfoort de kerken toespreken. In een eenzijdig gevoerd functioneringsgesprek zet hij de kerken aan tot een donderpreekje zo nu en dan. Hij vindt dat de mensen te weinig vermaand worden en daar ziet hij voor de kerken een taak weggelegd. Wel ja, daar zijn de mensen wel aan toe. Maar van kritiek alleen kan men niet leven, waarvan acte.

Primus

De kritiek van Herman Vuijsje is niet alleen terecht, maar nog veel te beperkt. Het Nederlandse christendom zou volgens hem op bepaalde punten zijn doorgeslagen maar geldt dat niet ten aanzien van heel het Nederlandse protestantisme? De wat hoogmoedige jovialiteit achter deze uitspraak is schijn. Men kan immers zeggen dat doorslaan op bepaalde punten (wat hetzelfde is als een heel geloof funderen op een bepaald punt – solageloof) uit de aard van het protestantisme voortvloeit: puritanisme, evangelicalisme en het individuele spiritualisme zijn haar kinderen, maar ook het liberalisme komt uit haar voort.

De Reformatie deelt met de Islam en het liberalisme hetgeen Peter Sloterdijk in zijn jongst vertaalde boek, Het heilig vuur, noemt ‘de gedachte een correctie te zijn in het proces van de monotheïstisch openbaring’. De correctie vindt altijd plaats vanuit een bepaald Sola, dat de rest van de traditie, geschriften en de schepping onder zware curatele stelt. Met Sloterdijk kan men zeggen dat iedere reformistische godsdienst niet synchroon mét, maar als een tweede werkelijkheid áchter de werkelijkheid aanloopt om deze voortdurend te corrigeren. Ze is een extra slinger aan een uurwerk die de klok van de tijd nog een stukje sneller wil laten tikken.

Peter Sloterdijk heeft in vroeg werk als Eurotaoïsme al laten zien dat mechanismen in onze westerse cultuur, zoals deze tweede slinger aan een uurwerk – de vergelijking is voor mijn rekening – in feite het uurwerk op hol laten slaan, of juist de zwiep van de eerste slinger neutraliseren waardoor het klokje helemaal niet meer tikt en de tijd – en daarmee de geschiedenis – stil komt te staan. Over correctie gesproken.

Het op hol slaan van de geschiedenis om haar uiteindelijke stilstand te bereiken is het grootste thema van de afgelopen twee decennia – waarover meer onder punt drie – hetgeen terecht is. Het protestantisme heeft in de afgelopen vijfhonderd jaar laten zien dat ze niets anders kan en wil zijn dan de voortdurende en eeuwige correctie op het grote boze Rome. Telkens hangt het protestantisme weer andere motieven aan om Rome aan te vallen. De motieven zijn al zo vaak met zichzelf in tegenspraak geweest dat er inmiddels geen touw meer aan vast te knopen is. Het liberalisme heeft deze versnelde klokslag in feite overgenomen om de klok uiteindelijk in stilstaande positie te kunnen krijgen. Beide doen ook niet hun best om meer dan correctie te zijn, maar kunnen dat ook niet.

Het gewone tikken van de klok zoals die in vele huiskamers en op vele dorpspleinen duizend jaar geklonken heeft en het gewone leven dat zich daar rondom afspeelde, begint ons aan twee kanten te ontglippen: zowel in het zichzelf opvoerend protestantisme en spiritualisme waar hype na hype de mensen blijvend activeert, als in het verstarrende liberalisme dat alle levensdynamiek uitsluit. Het liberalisme mag gerust beschouwd worden als de meest ultieme ‘laatste monotheïstische openbaring’ aller tijden, namelijk die van de dood van God. Deze laatste openbaring ligt als een almachtig Sola over onze tijd maar belichaamt tegelijkertijd het einde van de tijd. Gods openbaring stopt niet alleen met zijn sterven, maar ook de wat zurige correcties daarop. De liberale paradox is dat het liberalisme als laatste van het laatste een eigen eeuwigheid wil creëren, terwijl ze vergeet dat ze eigenlijk niets meer is dan een van de vele correcties. Hoe liberaal het protestantisme ten opzichte hiervan geworden is blijkt uit de toenemende aandacht van protestantse theologen voor wat wel genoemd wordt de ‘zingeving na de dood van God’, en vervolgens door Karl Barth in het dualistische dogma van Gods absolute transcendentie in de leer is ingepast, welke natuurlijk de ontkenning is van iedere transcendentie.

Secundus

Het gevaar van het op hol geslagen klokje illustreerde Umberto Eco onlangs met het antwoord dat de pianist Arthur Rubinstein gaf op de vraag of hij in God geloofde. Hij zei: ‘nee, ik geloof niet in God. Ik geloof in iets groters’. God is niet alleen een inflatoir begrip geworden, maar er is een nieuw absolutisme voor in de plaats gekomen dat zich kan permitteren te zeggen dat ze groter is dan al het andere, zonder het ooit te hoeven invullen. Sterker nog: ze kan zich niet anders handhaven. Ze komt altijd morgen en nooit vandaag, laat staan dat ze er al zesduizend jaar is, maar men gelooft schijnbaar liever in het nog niet ingevulde geloof van morgen dan in een concrete Kerk met alle tekortkomingen en zegeningen. Eco constateert dat we meer van God en de godsdienst eisen dan waar de christelijke godsdiensten in kunnen voorzien. Maar omdat dat ‘meer’ van geen enkele kant gevuld wordt en noodzakelijk leeg blijft, wordt dat vooral ingevuld met eigen angsten: ‘De zogenaamde occulte wetenschappen openbaren geen geheimen. Ze beloven alleen dat er een geheim is dat alles verklaart en rechtvaardigt. Het grote voordeel hiervan is dat het een ieder toestaat om dit lege geheim te vullen met eigen angst en hoop (...) – de meest infantiele occulte fantasieën’ Dit loopt uit op Da Vinci-codes en boeken over pseudo-kabbalisme, rozenkruisers, tempeliers et cetera.

Men gelooft nu liever ieder nieuw boek en iedere nieuwe theorie totdat er weer een andere verschijnt, dan in een kerk, een God, de paus die op een duizenden jaren oude traditie staan, op nog oudere gecanoniseerde geschriften en een eenheid van leer, leven en schepping kennen. Spiritualisme is in feite het resultaat van vijf eeuwen protestantse versnippering waarin iedereen eigen theoloogje is gaan spelen en uiteindelijk alles zelf wel invult, niet met theologie maar met infantiele emoties.

Ook al gelooft men nu steeds in iets anders, het is niets anders dan een reformisme, een correctie op de bestaande monotheïstisch openbaring. Het verschil tussen dit spiritualisme en het liberalisme is letterlijk onzichtbaar: datgene wat groter is dan God wordt steeds groter, maar ook steeds leger en doodser. Eco haalt een citaat aan – de man aan wie deze zin gewoonlijk wordt toegeschreven heeft hem niet geschreven: ‘Wanneer iemand ophoudt in God te geloven, gelooft hij niet in niets. Hij gelooft in alles.’ Het wezen van het ietsisme is dat het niet ingevuld mag worden en dat men daarom voortdurend in alles moet geloven om maar niet in God en Kerk te hoeven geloven.

Tertius

Het atheïsme van Vuijsje heeft enigszins de schijn-tegen over zich afgeroepen. In de laatste eeuwen waarin zij God dood verklaarde en zich daarmee als allerlaatste correctie op de monotheïstische openbaring presenteerde, gaf ze de kerk eerst het deksel op de neus en heeft decennia lang de scheiding van kerk en staat op allerhande gebied tot stand gebracht en deze scheiding eerst zalig en daarna heilig verklaard. Nu die heilige scheiding er is en iedere religieuze partij wordt gekeurd op de eisen die de staat stelt (zie de SGP subsidies in Nederland), blijkt ook wat deze scheiding precies is: namelijk de onderwerping van de kerk aan de staat. De heilige scheiding wijst de gelovige niet op God maar op de allerheiligste staat. Want als de staat het monopolie op de moraal in bezit heeft genomen maar deze bij nader inzien in de samenleving niet zelf in de hand kan houden, eist ze bij monde van Vuijsje ineens van de Kerk om dat weer te gaan doen terwijl ze de kerk de mogelijkheden daartoe heeft afgenomen. “Het hedendaagse Nederland heeft weer een flinke scheut Mozes nodig. En de kerk zou daarbij de voornaamste schenker moeten zijn”. Vooral de Katholieke kerk is in de woorden van Vuijsje ‘een huppelgeloof van we nemen d’r nog eentje’ geworden, maar hij verzwijgt hoe dat zo kon komen. Tegen wie moet de kerk voorts donderen? Tegen de mensen die Vuijsje liever tam en mak wil houden? Zo’n kerk valt zelf onder het Ministerie van Temming, moet een KvK nummer hebben en voert niet Gods wetten uit, maar de eisen van de staat – van Vuijsjes staat: een beetje meer regels, wetten, behaviorisme en daarmee basta. Niet het priesterschap als goddelijk ambt, maar de priester als staatsambtenaar. Vuijsje mag in een enkel stuk Jezus Christus herhaaldelijk beledigen en tegelijkertijd even de Kerk van Christus op haar maatschappelijke plicht wijzen. Hij neemt zichzelf het recht voor atheïst te zijn maar neemt de Kerk in dezelfde zin hun ‘vrijblijvende karakter van de hedendaagse geloofsbeleving’ kwalijk. Hij moet een haast absolute scheiding van moraal en geloof vooronderstellen om het geloof om haar absurditeit te mogen beledigen en de kerk op haar morele positie terecht te wijzen. De vraag rijst: wil Vuijsje wel de nieuwe Mozes waar hij om roept, of wil hij een nauwkeurig van tevoren geselecteerd scheutje Mozes dat de kerk mag (moet) schenken van de staat? Een Mozes die de berg afkomt met nieuwe geboden, niet van God maar van de staat. Kortom, een ontmande Mozes.

Het antwoord op deze vraag wordt door Vuijsje zelf gegeven wanneer hij blijk geeft weinig te hebben begrepen van Sloterdijks boek dat hij citeert, namelijk Woede en Tijd. Sloterdijk is daar namelijk in discussie met Fukuyama’s Het einde van de geschiedenis en de laatste mens uit 1992. Daarin gaat het over de toorn (thymos) en hij verwijt het gros van de Europese filosofen die de laatste zestien jaar over Fukuyama’s boek hebben gekwebbeld dat ze er niets van begrepen hebben. Ze aanvaarden het begrip thymos gewoonweg niet, netzo als Vuijsje in zijn tweede zin over Sloterdijks boek via de omweg van de publieke verontwaardiging direct de thymos afschrijft. Want hij ‘wil het liever niet over de thymos hebben’, maar vindt publieke verontwaardiging een beter woord. Hij begrijpt het dus niet. Zoals Sloterdijk in Woede en Tijd zegt dat de Europese filosofen niets van Fukuyama begrepen hebben en Derrida in het bijzonder niet, zo mag ook gezegd worden dat Vuijsje niets van Sloterdijk begrepen heeft om exact dezelfde reden.

Waarom moet men in deze contreien niets van Fukuyama en Sloterdijk? Waarom vertaalt en leest men alle boeken en artikelen van hen maar interpreteert ze hardnekkig en vasthoudend onjuist? Waarom begrijpt een Vuijsje niet dat thymos bij uitstek niet de door publiciteit gekanaliseerde verontwaardiging is, maar het zuivere eer- en schaamtegevoel zonder de filters van de media en allerlei therapeutiserende (reformerende) mechanismen. Bij Plato en C.S. Lewis is de thymos (of het hart) zelfs de brug tussen de rede en de begeerte, tussen hoofd en onderbuik. Het is juist het cruciale punt van Sloterdijk en Fukuyama dat de thymos gevangen wordt gehouden in een publieke opinie en andere reformistische mechanismen hetwelk onafzienbaar grote problemen in de samenleving veroorzaakt. Een kunstmatig primaat van publieke verontwaardiging zoals die in onze tijd geldt, sluit iedere thymos uit en dus ook iedere balans tussen rede en begeerte. Rede en begeerte zijn nu, zonder deze thymos, losgeslagen en ongefundeerde krachten in de maatschappij geworden. Mozes was de zachtmoedigste man op aarde, maar kon wel met het zwaard omgaan toen het volk het gouden beeld ging aanbidden. Een groot deel van het volk kwam om. Vuijsje wil deze Mozes natuurlijk niet terug, maar alleen het idee van regels en wetten. Hij hoopt dat de echo van Mozes weer voor even genoeg zal zijn. Mozes heeft een klank in zijn naam waar Vuijsje een gebiedend wijsje op kan fluiten.

Er is in deze tijd geen groter taboe dan de idee dat ieder mens beschikt over eigen eer- en schaamtegevoel en dat iemands eergevoel als het erop aan komt alleen te herstellen is door de geschondene zelf. Er is niets dat zozeer publieke woedeaanval na publieke woedeaanval over zich heen krijgt als de thymos zelf. Sloterdijk en Fukuyama brengen het taboe op de thymos in verband met het taboe op de man en de mannelijkheid. Eer, moed en toorn zijn voor hen bij uitstek mannelijk eigenschappen die in deze tijd aan de man onthouden worden, met desastreuze gevolgen.

In Nucleus van oktober 2008 schreef Christophe Buffin de Chosal dat de ontmanning tegenwoordig al op het schoolplein begint. De jongen krijgt geen gelegenheid meer om de deugd van de moed te oefenen op het schoolplein en moet in feite afstand doen van zijn eer voordat hij in staat wordt gesteld zich erin te oefenen. Men opereert in jeugdbendes en oefent zich zo in de lafheid. Zoals iedereen weet heeft Buffin de Chosal gelijk. De school is de bakermat van de vrouwelijke beschaving en vrouwelijke waarden. Maar het gekke is dat er in dit debat door alle deelnemers wordt gewezen op de desastreuze gevolgen hiervan, juist voor de vrouw. Zonder man met moed en eer weet men unaniem zeker dat er ook geen vrouw over zal blijven, laat staan een vrouwelijke beschaving. De zogenaamde vrouwelijke beschaving bestaat dus ook niet. Men krijgt enkel een geperverteerde vrouwelijkheid. Het zijn, kortom, de problemen waar Vuijsje weliswaar zo uitgebreid over anekdotiseert, maar die hij niet bij naam wil noemen en die in Europa hardnekkig niet bij name genoemd mogen worden. Het is voor ons en voor de heer Vuijsje niet alleen raadzaam om Sloterdijk te lezen zoals hij het schrijft, maar zich ook in het debat daaromheen te verdiepen want dat heeft diepe wortels in de twintigste eeuwse filosofie en sociologie – helaas vooral Angelsaksisch. Het doorgeslagen Christendom kan niet los worden gezien van de doorgeslagen staatsmacht. Wanneer men kritiek wil leveren op de maatschappij, volk en kerk, is het ook raadzaam om niet de rol van de bewust misinterpreterende lezer te spelen. Men moet wel heel selectief lezen, wil men het hierboven gestelde probleem bij deze auteurs niet als centraal te achterhalen. De boeken die elkaar citeren en een centrale rol in het debat spelen, zijn:

Plato, Politeia
G.K. Chesterton, Wat mankeert de wereld? (What's wrong with the world?) 1910
A. Huxley, Heerlijke nieuwe wereld, 1935
C.S. Lewis, De afschaffing van de mens, 1942
C. Lasch, De cultuur van het narcisme, 1978
C. Lasch, Haven in een harteloze wereld, 1980
F. Fukuyama, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens, 1992
P. Sloterdijk, Eurotaoïsme, 1989
P. Sloterdijk, Woede en Tijd, 2006
H.C. Mansfield, Mannelijkheid, 2006


Lees verder...

De Opinieversneller

Op 10 september j.l. werd in Genève de deeltjesversneller CERN in gebruik werd genomen, maar een andere versneller draaide toen reeds op volle toeren: de opinieversneller. Alle voorlopige testresultaten wijzen in eenzelfde richting: de identiteit van onze samenleving raakt door de versneller steeds sneller op drift. Door Erik van Goor en Tom Zwitser.

Wat is een identiteit waard in een tijd waarin alles los is komen te staan? Wat is de identiteit van een natie waard wanneer opinieversnellers er de handen naar uitsteken? Niet veel. Zoals menig Europees land is ook Nederland op zoek naar een identiteit. In opdracht van het kabinet formuleerde de WRR (Wetenschappelijke Raad Regeringsbeleid) de Nederlandse identiteit. Volgens de WRR – en het kabinet – ligt de Nederlandse identiteit besloten in de kernwaarden van de rechtsstaat, namelijk vrijheid, respect en tolerantie. En wee degene die hier vraagtekens bij plaatst.

Dat ondervond het ondertussen ter ziele gegane opinieblad Opinio. Dit blad waagde het een pastiche van een toespraak van premier Balkenende te plaatsen met daarin een boodschap die de premier volgens Opinio nooit zegt, maar wel zou moeten uitspreken. Namelijk de boodschap dat het christendom fundamenteel verschilt van de islam en dat dit gevolgen heeft voor het debat over de Nederlandse identiteit. Premier Balkenende was not amused over de satire en spande een rechtszaak aan tegen het blad die hij prompt verloor. De rechtszaak laat de kortsluiting zien tussen twee werelden. Namelijk de wereld van de opinieversnellers en die van de pastiche.

Opinieversneller

Na zo'n 80 jaar van nadenken en na zo'n 40 jaar van experimenteren kunnen we eindelijk zeggen dat de grote opinieversneller af is en volop in gebruik genomen is. In een grote ring van satellieten rond de aarde kunnen nu opinies worden versneld tot de opinie in zijn kleinste deeltje zichtbaar wordt. De motoren van deze versneller zijn de talloze satellieten die rond de aarde zweven. Opinieleiders hebben grote verwachtingen, maar sommige geleerden hebben er hun twijfels bij.

Onder het motto 'Geen leugen zo snel of we versnellen hem nog wel', werd de opinieversneller afgelopen week officieel geopend. Delen van de versneller waren al veel langer in gebruik, maar de afrondende fase werd afgelopen week afgesloten. Men verwacht dat men binnenkort opinies tot voorbij de snelheid van het licht kan brengen. Het zou de grootst denkbare snelheid zijn die er in het heelal bereikt kan worden en de opinie is daarmee de benaming 'lopend vuurtje' ook behoorlijk ontgroeid. Dan wordt echt duidelijk uit wat voor substantie opinies eigenlijk bestaan. Voor de meeste opinieleiders blijft dat namelijk nog steeds gissen. Er zijn verschillende theorieën over opgesteld, maar die stellen wetenschappelijk eigenlijk niets voor en zijn geen van allen houdbaar. Alhoewel men verwacht dat men snel duidelijkheid krijgt over de substantie van opinies, is het tegelijk een van de problemen die de opinieversneller met zich mee brengt.

Naast alle euforie zijn er namelijk ook enkele geleerden die waarschuwen dat deze publieke opinieversneller niet alleen opinies versnelt, maar dat ze alles versnelt en zo een zwart gat creëert waarin ons hele bestaan kan verdwijnen. Niet alleen vanwege de alles overtreffende snelheden die bereikt kunnen worden, maar vooral vanwege de gigantische overschatting van de opinie. Er zijn zelfs geleerden die stellen dat opinies an sich louter vernietigend kunnen werken.

In het verweer daarop is een staatscampagne ontstaan om de burger de juiste opinies bij te brengen. Impliciet erkent men weliswaar dat opinies ook negatief kunnen uitwerken, maar benadrukt men de verantwoordelijkheid van de politiek om 'de burger' te doordringen van "democratische waarden en verantwoordelijkheden die het fundament vormen van de samenleving". Daarom wordt er een handvest opgesteld waarin komt te staan dat opinievorming het belangrijkste fundament van de samenleving is.

Kritiek

Afgelopen woensdag antwoordde een geleerde daarop dat hij juist bang is voor de gevolgen van deze scheiding tussen opinie en samenleving: wanneer opinies als basis van de samenleving worden beschouwd en daarvoor een dienovereenkomstig experiment als de opinieversneller wordt opgestart, zal tijdens het experiment juist de samenleving vernietigd worden. Hij formuleerde de verwachting dat de opinieversneller uiteindelijk een samenlevingsversneller zal zijn. Men wil met de opinieversneller zogenaamd de structuren van de samenleving bestuderen, maar zodra men ertoe in staat zal zijn, is de samenleving zelf al verdwenen in de malle molen van de publieke opinie.

Hij onderbouwde zijn betoog met de resultaten die de publieke opinie de afgelopen 80 jaar tot nu toe heeft behaald: daarin heeft zij bepaalde zaken met vernietigend resultaat versneld. Bijvoorbeeld de kunsten. Zodra het principe van 'kunst om de kunst' tijdens het Interbellum gemeengoed werd in de kunstwereld, bleken de vernieuwingen zich op te stapelen. De eerste resultaten hiervan waren verbluffend, maar op een gegeven moment ging de kunstwereld zozeer om de vernieuwingen draaien, dat de kunst volledig leeg werd. Alle kunst was eruit gecentrifugeerd en de versnelling van vernieuwingen bleef als enige over. Nu heet alles kunst zolang het kunstje nog nooit eerder vertoond is. Maar wat er precies vertoond wordt, dat weet niemand meer.

Maar niet alleen de kunst, ook de cultuur staat aan deze centrifugale krachten van de versneller bloot: na de oorlog werd men in een steeds sneller tempo overweldigd door nieuwe en andere culturen dat alle eigenlijk cultuur is verdwenen uit ons dagelijks leven. Cultuur kan alleen nog de vorm van opinies aannemen – waarvan de substantie nog steeds betwijfeld wordt – maar staat niet meer in direct verband met ons dagelijkse leven.

De opinieversneller is dus een soort mechanisme dat voortdurend meningen vernieuwen moet. Het gaat niet om de inhoud van de meningen, maar het gaat erom dat ze in een steeds sneller tempo vervangen worden. Mensen hebben dus ook geen blijvende principes meer, maar krijgen de nieuwe inzichten van bovenaf aangeleverd. Voortschrijdend inzicht wordt een voorthollend inzicht en een voorthollend inzicht, wordt uiteindelijk een inzicht dat struikelt over andere inzichten. Niemand wil nog inzichten en niemand wil ergens nog een mening over hebben, laat staan principes. Einde samenleving.

De geleerde stelde openlijk de claims van de opinieleiders aan de kaak dat de opinievorming de samenleving van belangrijke inzichten voorziet. "Waarom" zei hij simpel, "zouden opinies belangrijke inzichten aanleveren, als er volgens hen ook verkeerde opinies bestaan? Als opinies inzichten aanleveren, waarom doen opinieleiders dan zoveel moeite om ons alleen in de volgens hen juiste opinies te doen geloven? Zij doen ons geloven dat er ook 'verkeerde opinies' bestaan, maar ik vermoed dat opinies veel eerder tegen de gebruikelijke inzichten zijn gekant. De samenleving mag zelf blijkbaar geen inzichten koesteren of krijgen, maar moet voortdurend de juiste meningen aangeleverd krijgen en aanhangen.”

Volgens deze geleerde is een samenleving die structuren heeft er bij gebaat dat mensen naar principes en inzichten leven en niet juist zo worden afgestompt dat ze geen principes en inzichten meer willen hebben. Mechanismen als opinieversnellers ontdekken dus niet de structuren van samenlevingen, maar vernietigen die juist. En, zei hij, “dat vernietigen begint al door te bewerend dat de democratische waarden en verantwoordelijkheden het fundament van de samenleving vormen.”

Plamuurmes

Alle zaken die sinds het begin van de mensheid vastliggen, zoals bijvoorbeeld moederschap, vaderschap, solidariteit en het leven van alledag, worden nu zelf door de opinie van de dag voorafgegaan. Moederschap is dan niet alleen iedere dag weer wat anders, maar is vooral iedere dag ietsje minder van wat ze de dag ervoor was. Ze wordt door de juiste opinies zogenaamd bevrijd uit verstikkende structuren – i.c. die van het vaderschap. Dit vaderschap is helemaal de weg kwijt en is al jaren helemaal niets meer. De opinieversneller gooit bij elke versnelling steeds meer 'samenleving' over boord. En pas als het weg is, hoor je mensen zeggen dat dat best erg is, maar ja, dat is dan hun mening. En die zullen ze in korte tijd ook wel weer ingeruild hebben.

Dit schrikt natuurlijk af. De opinieversneller doet weliswaar goed werk, maar de politiek – of liever gezegd: het volk is nog niet zover. Damesromannetjes en pretparken drijven niet op losse deeltjes, maar op samengeklonterde emoties en verwachtingen. Een versnelde leugen kan nog zo snel zijn, een politicus zal het toch bij de langzame leugentjes moeten houden.

Waar geen opinies meer zijn, of waar ze niet meer durven worden uitgesproken, ontstaat er een ander circuit: het zwarte circuit van de pastiche. Een mooi voorbeeld klonk er tijdens de Troonrede van Koningin Beatrix tijdens Prinsjesdag in Den Haag, het moment waarop de Nederlandse kabinetsplannen voor het komende jaar worden gepresenteerd. Op de Derde dinsdag in september, klonk de mooiste pastiche sinds tijden – mooier dan de pastiche in Opinio – uit de mond van de Nederlandse vorstin: “Kracht ontleent ons land aan de democratische rechtsstaat die burgers bescherming en houvast biedt. Gelijkwaardigheid, vrijheid, solidariteit, democratie en de principes van de rechtsstaat verdedigen wij in binnen- en buitenland. Samen dragen wij daar verantwoordelijkheid voor. De regering verleent steun aan de oprichting van een Huis van de Democratie en Rechtsstaat. Er komt een code voor 'goed besturen', waarin helder staat wat burgers van overheden kunnen verwachten. Verder zal een staatscommissie ingesteld worden die onder meer zal bezien welke mogelijkheden er zijn om de Grondwet beter toegankelijk te maken. Er komt een Handvest verantwoordelijk burgerschap. Alle inwoners van ons land dienen doordrongen te blijven van de democratische waarden en verantwoordelijkheden die het fundament vormen van de Nederlandse samenleving.”

Met een plamuurmes schraapte de Koningin wat resten uit de vaderlandse parlementaire en journalistieke geschiedenis om daar kracht aan te ontlenen. Alles is zo duidelijk dat er een code moet komen, een Handvest, een staatscommissie, een “Huis van de Democratie en Rechtsstaat” (let op de hoofdletters). Vermengd met de pasticheresten van Opinio diste de vorstin dit op aan het Nederlandse volk.

Welk volk? De opinieversneller doet zijn werk grondig. Is er een Belgisch volk? Een Brits volk? Of zelfs maar een Nederlands volk? De identieke deeltjes identiteit vliegen wereldwijd rond. Zelfs in het buitenland moeten volgens de Koningin onze militairen deze deeltjes ‘beschermen’. Of liever gezegd: de opinieversneller moet beschermd worden. Tegen oververhitting en het doorsmelten van onderdelen. En tegen zandkorrels in de raderen. Want zand, daar kan een opinieversneller niet tegen. En afwijkende meningen. En pastiches. Eigenlijk kan een opinieversneller nergens tegen. Daarom slingert ze alles maar in de rondte. Tot er een identiteit uit tevoorschijn komt. Want rondtollende identiteiten; daar heeft onze tijd behoefte aan.


Lees verder...

woensdag 5 november 2008

De verlamming van het spel

De Olympische Spelen zijn nu weer enkele weken voorbij, en ook de politieke protesten daaraan voorafgaand zijn effectief tot zwijgen gebracht door goed geregisseerde sportshows en mediacampagnes. Het verzet tegen China is uiteindelijk volledig geflopt. In feite zijn ook de Spelen zelf geflopt; er wordt steeds minder gestreden en er worden steeds meer "overwinningen" door de jury bepaald. Maar dat mag niet gezegd worden. Kritiek op de Spelen is kritiek op de moderniteit. Een essay in Nucleus van september 2008.

In het onlangs verschenen essay “Liggen of staan, dat is de kwestie” [1] onderscheidt Peter Sloterdijk de gesloten Romeinse arena van haar voorganger, het Griekse stadion, die een langgerekte U-vorm heeft met een open zijde waar zich de tempel bevindt. “De gedachte hierachter is dat het wedstrijdterrein openstaat voor de goden en dat de atleten hun oefeningen coram deis uitvoeren.” De Romeinse arena is daarentegen een gesloten toneel dat afgesneden is van de werkelijkheid buiten het stadion als van de goden.

Dat er een verschil is tussen de arena en de werkelijkheid is ook de roeier Rogier Blink opgevallen. In de Volkskrant van 3 september uitte hij zijn ongenoegen over gecensureerde internetpagina’s, geschaduwd worden na het verlaten van het Olympisch dorp en over vrijwilligers die geen vrijwilligers bleken te zijn. Hij kijkt met verbazing terug, “een gevoel dat mede is veroorzaakt door de onophoudelijke stroom positieve berichten in de media, terwijl ik het gevoel heb dat we met zijn allen optraden in het grootste toneelstuk aller tijden.” Hij doelt op het feit dat China zich niet overeenkomstig met haar werkelijke toestand heeft gepresenteerd en dus haar misstanden wegmoffelt. Op het eerste gezicht een nobel verwijt. Maar had China zich dan met haar allerarmsten moeten presenteren? Of met de dissidenten die ze gevangen houdt? Of met een gemiddelde van haar volk, inclusief schooiers en tuig? Of had ze geen stadions mogen bouwen omdat het daarvoor landbouwgrond was? Mag een land zich niet op haar best presenteren? Of had ze de geïnvesteerde 25 miljard in meer hulpbehoevende zaken moeten steken?

Het is een misplaatst socialisme dat veel westerlingen aannemen. Ze gaan eraan voorbij dat voor alle Olympische Spelen miljarden worden geïnvesteerd die nooit terugverdiend worden – die dus alleen een investering zijn in het imago van het organiserende land, laat staan dat die ten goede komen aan de allerarmsten. Ga dan als sporter uit principe niet naar de Spelen. Er zit dus een ander ideaal achter het geklaag van deze sporter.

De Olympische Spelen zijn oorspronkelijk bedoeld om helden af te leveren. Nu er meer dan 300 gouden medailles te verdienen zijn en nog eens een dubbel aantal zilveren en bronzen medailles, is meedoen belangrijker geworden dan winnen, want de overwinning is gehumaniseerd. Er ontstaat een stemming van ‘iedereen is winnaar’, degene met een gouden medaille is hooguit gradueel wat cooler dan degene met zilver en brons en de rest. Daartegen steekt de houding van het organiserende land schril af. China presenteert zich namelijk niet alleen als een imagowinnaar, ze won ook afgetekend het landenklassement met de meeste gouden medailles. In China is iets van de oude heldenmoraal te bespeuren, terwijl de wereld in de illusie verkeert dat verliezen niet meer mogelijk is. In China zijn winnaars nog helden en is de gemiddelde Chinees trots op zijn land. De Olympische Spelen zijn onderdeel van een gevaarlijke droom geworden en de 15.000 (minus 300) sporters die niet komen om te winnen gaan klagen over de winnaarsmoraal. Winnen wordt ineens afgedaan als toneelspelen, als een mediacircus en als zelfverheerlijking van China.

De vanouds pacificerende werking van de Spelen – de Grieken legden alle oorlogjes neer tijdens de Spelen – heeft in de moderne versie juist tot een verlies aan heldenmoraal geleid. De Griekse Spelen koesterden de heldencultus. De overwinnaar werd in steen gehouwen in de galerij van vorige winnaars bijgezet. Grieken kenden geen wereldrecords, want hadden geen tijdmeting. Het ging om de snelste en sterkste van het moment. Winnen bij de Grieken was simpel: iedere atleet betreedt de laan met standbeelden van vorige winnaars voor hij überhaupt winnaar zou kunnen worden. Dat brengt hem eerbied voor zijn voorgangers bij. Wanneer hij wint - voor het aangezicht van de goden – wordt ook zijn standbeeld bijgezet in de rij met helden.

De kern van de sport – het vechten en winnen of verliezen – begint nu daarentegen volledig ondergesneeuwd te raken. De Romeinse arena waarin men nu sport bedrijft en die volledig gesloten is, is volgens Sloterdijk een immanentiemachine. De duim van de Romeinse keizer bepaalt alsnog het lot van de winnaar en de verliezer. In de arena komt langzaamaan alles stil te staan. Het echte gevecht is in de dans tussen alle reglementen, scheidsrechters en eindoordelen van jury’s vrijwel geneutraliseerd. Niet voor niets verscheen er aan de vooravond van de Spelen in dagblad De Pers een begrijpelijk pleidooi voor het terugsnoeien van het aantal sporten, maar ook voor het uitsluiten van jurysporten op de Spelen [2]. De Spelen zouden weer moeten draaien om de snelste en de sterkste. Eigenlijk is alles wat door een jury beoordeeld moet worden dubieus: “Het publiek ziet een spierbundel sierlijk aan de ringen hangen. Vijf minuten wachten later krijgen we te horen dat het ene jurylid hem een 6,3 heeft gegeven, en een van zijn collega’s vindt het een 7,5 waard. Blijkbaar weten zelfs juryleden niet wat een goede kür is en wat niet – laat staan het publiek.” Ieder weldenkend mens kan hier alleen maar mee instemmen. Toch waren de reacties van de lezers niet mals. Sport is blijkbaar een zenuw van deze tijd en deze even flink prikkelen veroorzaakt een collectieve pijnreactie.

In de zoektocht naar eerlijke sport is het moeilijk om het echte gevecht te vinden. Strijdbare sporters zijn er nog wel, maar verdwijnen. Taekwondo is een tamme vechtsport waar de jury belangrijker is dan de tegenstander. Wanneer men nu, om het blote knuisten- en betere voetenwerk te mogen aanschouwen naar harde sporten als handbal en waterpolo moet kijken in plaats van naar boksen en judo in allerlei klassen waar de fut helemaal uit is weggeëbd, is er toch iets behoorlijk verkeerd gegaan. Vechten komt nu neer op de ander ontwijken en achteraf door de jury tot winnaar worden uitgeroepen.

Maar ook in de poging om jurysporten zogenaamd objectiever te maken, zijn de nadelen groter dan de voordelen en blijft het probleem minimaal even groot als tevoren. Nu kan bijvoorbeeld een degelijke gemiddelde turner die gedisciplineerd zijn puntentotaal bij elkaar turnt een betere waardering krijgen van de jury dan een geniale turner die hem op alles overtreft, maar een foutje maakt waardoor hij een bepaalde puntencombinatie mist, zoals Artemev op het voltige paard overkwam. [3] Genialiteit, noch extra briljant toegevoegde bewegingen worden nu nog gewaardeerd of beloond. Iedereen turnt nu vrijwel dezelfde oefeningen in de meest winstgevende combinaties. De grijze middenmoot profiteert. De mate waarin men het eigen lichaam tot in de finesses weet te beheersen is niet zonder meer vergelijkbaar met de zelfbeheersing van anderen. Het wordt pas meetbaar (en dus vergelijkbaar) wanneer deze beheersing en techniek in criteria van kracht en snelheid worden gegoten.

Om de invloed en aanwezigheid van scheidsrechters en jury’s tot een minimum te beperken, en om sport de maximale helderheid te geven, moeten de oude criteria van snelheid en kracht noodzakelijkerwijs terugkeren. De eerste die over de meet komt, of diegene die zijn tegenstander tegen de grond mept is de winnaar. Als je niet goed bent in boksen vanwege je iele gestalte, moet je maar gaan boogschieten of heuvelop fietsen. Nu wordt het meppen om zeep geholpen in ruil voor geplaatste stootjes zonder gevolgen dan alleen een door de jury toegekend punt. De punten of strafpunten leveren een winnaar op zonder dat we een echt gevecht hebben gezien. Daarentegen worden bij handbal en waterpolo het maken van overtredingen even hoog, zo niet hoger aangeslagen dan puntjes scoren. Het ronduit hinderen van de tegenstander of doelbewust overtreden van de regels is gek genoeg een van de belangrijkste zaken van het spel geworden. Laten we dan in vredesnaam rugby weer invoeren, waar overtredingen en punten maken een goed geïntegreerde eenheid is geworden en bovendien helden oplevert.

Maar daarmee hebben we de transcendente werkelijkheid van het Griekse stadion niet teruggekregen. En de moderne cultuur begeeft zich volgens Sloterdijk “op gevaarlijke paden wanneer ze in de sport eerder bij de Romeinen dan bij de Grieken aansluiting zoekt”. Het geklaag van roeier Blink snijdt dus wel hout: hij heeft in een groot toneelspel geacteerd, maar dat ligt meer aan de opzet van de Spelen en de sport zelf, dan aan China als organisator. Laten we clementie hebben voor de ‘eerlijke’ klasse waarin Blink uitkomt – met acht man zo snel mogelijk een roeibaan oversteken – maar niet voor de moderne sportbeoefening zelf. De Spelen zijn onderhand iets heel anders geworden dan een podium waarop heldendaden verricht worden. Dat ligt aan de ‘Olympische gedachte’ en aan haar waakhond, het IOC. Wat de laatste decennia namelijk steeds weer terugkeert is de veelgehoorde wens ‘om de Spelen tot een succes te maken’. Wie weet wat we ons daarbij moeten voorstellen? Men gaat ernaar toe om de krachten te meten met de besten en hopelijk de competitie te winnen. Wat moet men daarnaast nog doen?

Kenneth Minogue laat in zijn artikel “Christophobia and the West” daarvan iets zien. [4] Hij benadert de idee achter de moderne Spelen als een ersatzgeloof, een geloof-in-de-plaats-van. ‘Olympianisme’ is een geloof in een verlichtte en intellectuele elite die “menselijke verbetering op wereldschaal kan en moet brengen door de volken van de wereld tot een grote gemeenschap te maken, gebaseerd op het universele plezier in de juiste mensenrechten”. Succesvolle Spelen moeten dus iets zichtbaar maken van een superieur ras waar iedereen die dat wil, deel van uit kan maken. Ieder die dat wil, spiegelt zich dus aan door de jury naar voren geschoven winnaars, die zich op hun beurt weer spiegelen aan alle aandacht die de wereld hen schenkt. De Romeinse arena kweekt narcisten waar toeschouwers zich aan spiegelen. Toen sport ingezet werd voor de karaktervorming is zij in feite heel snel aangewend voor het vormen van een verkeerd karakter dat geen goden meer kent, maar alleen publiek om zich heen heeft dat de sporter verafgoodt. [5] En ja, dan is het natuurlijk zuur wanneer je als roeier naar de Spelen gaat en door krijgt dat de hele idee van dit superieure ras een groot toneelstuk is en dat de werkelijkheid ietsje harder is. Maar daar heeft de mondiale narcistengemeenschap geen boodschap aan.

Hoe ironisch dat juist tijdens dit evenement een door het Westen gesteund landje een nog kleiner landje binnenviel om het even in te lijven. Hoe ironisch dat uitgerekend Rusland daar een stokje voor stak. Wie is hier de toneelspeler, wie de bedrieger en wie de held? Het Westen speelt hier de dubbelrol van de jury die zichzelf tot winnaar uitroept. De jury wijst Rusland als verliezer aan terwijl ze de held moet zijn. Politiek is voor het Westen ook een jurysport. Maar in de Romeinse arena is geen uitweg. Eigenlijk staat alles stil. Die stilstand wil men meten en er gradaties in aanbrengen. Goden, helden en tragiek zijn van de arena buitengesloten, want die breken altijd door alle vooraf vastgestelde categorieën heen. De stilstand is zo prangend geworden, dat iedere poging om beweging in de zaak te krijgen felle reacties oproept. Men wil het gevecht hoe dan ook buiten de werkelijkheid houden, net als de goden en de helden. Nu krijgt men twee opponenten die tot aan de tanden bewapend op de mat verschijnen, maar geen fin verroeren. Na afloop wordt er zonder vechten iemand tot winnaar uitgeroepen van dit Koude Oorlogje. De jury is hier de echte winnaar zolang ze het gevecht op de mat weet te vermijden – alleen zo zijn de Spelen een succes. Ook het Olympianisme van de VS en de NAVO loopt inmiddels zodanig uit de pas met de werkelijkheid dat ze een karikatuur van de eigen rol is geworden. Ze raken totaal de weg kwijt wanneer haar gezag als jury genegeerd wordt. Terwijl voor het Westen politiek en sport een soort Koude Oorlog zijn, komen er elders weer heldendaden en helden boven drijven. Een gunstige ontwikkeling in narcistenland.

Noten

[1] Peter Sloterdijk: “Liggen of staan, dat is de kwestie”, in Trouw, 21 juni 2008

[2] Marten Blankesteijn & Geert Jan Hahn, “Op zoek naar de beste mens”, De Pers, 7 augustus 2008

[3] http://www.youtube.com/watch?v=VhSDcgsDMcc & http://www.youtube.com/watch?v=CkzNUHqUNNM&feature=related

[4] Kenneth Minogue, The New Criterion, nr. 21, june 2003

[5] Christopher Lasch, De cultuur van het narcisme, blz. 160


Lees verder...

zondag 26 oktober 2008

De Heilige Microfoon

Het afscheid van de bisschop van Groningen, mgr. Wim Eijk, bracht iets opmerkelijks aan het licht: voor veel moderne gelovigen staat niet meer de Crucifix in het midden van de kerk, maar de Heilige Microfoon. Want mondigheid is mooi, maar wat is mondigheid zonder microfoon? Maar een microfoon is lastig. Want wie mag er spreken en wie moet er luisteren? Moeilijke vragen. Het is er voor de gelovige sinds Vaticanum II dan ook niet makkelijker op geworden. Voor het Belgische opinieblad Nucleus, een maandblad uitgegeven door onze vriend dr. Pieter Huys, schreef ik samen met Erik van Goor het volgende artikel.

Het bericht dat van alle websurfende Europeanen de Nederlanders het meest grofgebekt zijn komt niet onverwacht. De keurigste manager verandert in de pauze achter zijn PC in de meest schunnige variant van de mondige burger om het Internet te overladen met scheldpartijen en grove taal. Gratis kranten, radiostations en zelfs publieke omroepen in Nederland laten eenzelfde beeld zien. Ooit een van de burgerlijkste naties, is het land sinds de jaren ’60 verandert in een land waar decorum, etiquette en stijl door het toilet zijn gespoeld. Hoe directer, des te beter. De historicus James Kennedy zei ooit over de jaren ’60 in Nederland dat in vergelijking met de meeste westerse landen de jaren ’60-revolte in Nederland nauwelijks iets voorstelde – weinig meer dan een verfbommetje hier en een rookbommetje daar. Toch is de verandering in weinig landen zo doorgeschoten als in Nederland. En niet in het minst in de kerk. Vooral na invoering door Vaticanum II van de microfoon in de kerk is het mis gegaan.

Zoals te zien was tijdens het afscheid van bisschop Eijk, vanwege diens vertrek van Groningen naar Utrecht. Bisschop Eijk had het in Groningen niet makkelijk gehad. De moderne pastorale werkers in deze kerkprovincie hadden hem menigmaal het vuur aan de schenen gelegd vanwege diens visie op homoseksualiteit en die op de rol van de vrouw in de kerk. Een van deze werkers is een zekere mevrouw Van Schalkwijk. Toen zij geen toestemming kreeg om bij het afscheid van mgr. Eijk te spreken, greep ze eigenhandig naar de microfoon. Maar de ceremoniemeester greep ook in en kon via de beveiliging deze mevrouw in toom houden.

Een microfoon hanteren is immers makkelijker dan het kruis – de Crucifix – dragen. De moderne gelovige onderwerpt zich niet graag, maar werpt zich daarentegen wel graag op als spreekbuis, uiteindelijk altijd namens zichzelf. Mevrouw Van Schalkwijk maakte daarom haar visie bekend bij de landelijke pers. Haar ideaal blijkt “de autonome pastor” te zijn, waarbij de bisschop niet zozeer gezag heeft, maar eerder een “sparring partner” is: Deze “autonome pastor” maakt volgens mevr. Van Schalkwijk “eigen keuzes zonder autoritair te worden èn zonder zijn begrip voor de ander los te laten. Deze pastor kiest voor participerend leiderschap, een leiderschap waarbij de leider, of die nu pastor of bisschop is betrokkenheid, initiatief en daadkracht bij anderen wekt voor een zaak die de leider belangrijk acht.” Op deze wijze doet de pastor “de mensen recht”. Aldus mevrouw Van Schalkwijk.

Vaticanum II voerde de volkstaal weer in en gaf het volk een stem. Maar toen het volk sprak, bleek het volk geen volk te zijn, maar een verzameling autonome sparring partners die recht moet worden gedaan. En het eerste recht is het recht van spreken in de microfoon, het instrument dat als een tweesnijdend zwaard de gemeenschap klieft.

Verdeeldheid

De microfoon verdeelt de mensheid in sprekers en luisteraars. Wij luisteren niet naar mensen die iets te zeggen hebben, maar naar datgene wat uit de luidsprekers schalt. Mensen die iets te zeggen hebben moeten maar afwachten of zij dat voor een microfoon mogen doen of in het luchtledige waar niemand naar hen luistert. Nu blijkt zelfs dat alleen diegenen die goed kunnen luisteren en die de goede luisteraars mogen toespreken goede burgers zijn. Wie zegt dat? Iemand met een microfoon voor zijn mond natuurlijk. De microfoon schenkt onze tijd twee grote problemen: die van het spreken en die van het luisteren. De microfoon maakt dat de spreker niet luistert en de luisteraar niet spreekt. Maar gek genoeg is het kerkvolk juist achteruit gegaan in het luisteren sinds de microfoon de boodschappen van de sprekers versterken.

Sprekers spreken met hun mond naar de microfoon en luisteraars zitten met hun oren naar de luidspreker. De kloof tussen spreker en publiek ontstaat door deze twee instrumenten. Interrumperen gebeurt niet zomaar en de afstand tussen sprekers en publiek wordt groter omdat afstand niet meer iets is dat geluid moet overbruggen. Men zet de luidspreker daar neer waar het geluid terecht moet komen. Hoever de microfoon bij de luisteraars vandaan staat is van geen belang.

Degene die spreekt is dus niet meer iemand die uit zijn ambt spreekt zoals de vader en de priester door hun ambt sprekers zijn, maar de spreker mag spreken omdat hij zich een plaatsje voor de microfoon heeft bemachtigd. De spreker beoefent allereerst het ambt van spreker. Het spreken wordt niet meer gebruikt om de rust te herstellen of om naar oplossingen te zoeken, maar om individuele emoties vele malen versterkt bij mensen te brengen. Alexander Mitscherlich schreef in 1963 dat "de massacommunicatiemiddelen voortdurend stemmingen bij ons aanboren en ons zo bespeelbaar maken." Dat komt omdat de spreker geen aan zijn publiek inherente reden heeft dat hij spreekt, en dus geen zaak bespreekt, maar een emotie losmaakt. De luisteraars moeten gewoon horen wat hij zegt; er is geen ontkomen aan want de luidsprekers staan altijd in de buurt.

De gelegenheid waarin de microfoon voorziet, ontwikkelt een machtstrijd. Niet langer is de spreekfunctie onlosmakelijk verbonden met de verantwoordelijkheid en natuurlijk gezag zoals van vader en priester, maar is de spreekfunctie een plek waar moordende concurrentie heerst. De priester die verzoening doet heeft geen luidspreker nodig om God te bereiken. De vader heeft die ook niet nodig om zijn kind een troostend woord of een opvoedende tik te verkopen en zeker niet om zijn vrouw en kinderen te zeggen dat hij van ze houdt. Wat primair in de microfoon versterkt wordt is de emotie en niet de heldere argumentatie of schoonheid van de logica. Een spreker hoeft minder dan ooit zijn best te doen om een in principe milde emotie duizend keer sterker uit te vergroten totdat het een beslagleggend appèl doet op de luisteraar. Hij heeft geen grote woorden en historische oneliners nodig om zijn publiek te pakken, want de emotie die hij heeft wordt toch wel vele malen versterkt. Hij hoeft er eigenlijk niet zoveel voor te doen. Nu eisen de grootste blunders die er door luidsprekers geklonken hebben de aandacht op, terwijl de mooiste historische oneliners die wij kennen, werden gedaan in een tijd dat microfoons hoogstens een zeldzaamheid waren en de sprekers werden opgeleid tot het spreken zonder microfoon, dus in directe relatie tot de toehoorders. De spreker zonder microfoon is in feite 'de eerste onder de toehoorders', iemand uit de groep die het woord neemt en niet, zoals nu, een spreker die op zoek is naar een microfoon en dus naar een publiek. De oude ecclesia wordt zo stom gemaakt: al zou ze schreeuwen, de spreker hoort het niet. De microfoon voorkomt dat er iemand uit de groep het woord neemt, maar keert zich tegen de natuurlijke ambten.

Revolutie

In de kerk heeft de microfoon haar revolutie gevestigd. Bedoeld of onbedoeld. Want ondanks dat Vaticanum II de afstand tussen God en mens kleiner wilde maken door het altaar tussen het volk te plaatsten in plaats van voor het aangezicht van God, heeft de microfoon toch weer een grote scheiding teweeg gebracht tussen de spreker en het volk. De oorspronkelijk drieslag in de liturgie, die van volk-priester-God, is ingeruild voor die van volk-sprekers-show. De liturgie is geen drama meer, maar is een serie onemanshows geworden. Tijdens een kerkdienst komen veel sprekers naar voren: de aankondigingen, de schriftlezing, de gebeden, de aankondiging van de kinderdienst, de preek, de bediening, de afkondigingen en soms nog een verdwaalde koster(es) met een mededeling.

Deze microfoon blijkt een instrument met magnetische gaven. Het trekt massa's mensen aan, niet in de laatste plaats de pastoraal medewerksters. Dezen is het weliswaar niet gegeven om de mis te bedienen en een gewijde functie te bekleden, maar vanwege het priestertekort dicteren deze pastoraal werkers het parochiale leven in tal van bisdommen.

De microfoon is dus niet automatisch in handen van het gezag zoals het vaderlijke ambt ook verantwoordelijkheid en gezag verleent aan de vader, want natuurlijk gezag behoeft geen microfoon. De microfoon is in principe een instrument dat gezag afbreekt en erediensten verstoort omdat het de natuurlijke band tussen spreker en publiek doorsnijdt. De microfoon is een activistisch instrument. Zonder de microfoon hebben de pastorale medewerksters waarschijnlijk geen gehoor. Want zonder microfoon gaan ze gillen en dat wil niemand horen, zeker niet in de kerk. De microfoon versterkt dus iets wat van nature geen gezag heeft. Het verleent een kunstmatig gezag aan mensen die dat niet horen te hebben.

Het spreken van het volk via de microfoon is een merkwaardig spreken; het kunstmatige gezag wordt uitgesproken in een kunstmatige taal en is gericht op een kunstmatig volk. Want ondanks de aandacht voor de volkstaal, is de volkstaal allang mediataal geworden en is het volk getransformeerd tot publiek.

De microfoontaal waarmee het publiek wordt bereikt, is een doodse taal. Dialecten verdwijnen, evenals beschaafde taalvormen. Wat ervoor in de plaats komt, is een functionele taal doorspekt met Engelse termen. De Engelse literatuurwetenschapper George Steiner sprak ooit over de Duitse taal als een dode taal, want volgens hem had de Tweede Wereldoorlog en Holocaust het culturele en morele fundament weggeslagen dat nodig is om een taal levend te laten zijn. Volgens Steiner is taal iets waarin het metafysische moet kunnen doorschijnen, anders is deze taal volgens hem ongeschikt voor literatuur of poëzie. Nog weer jaren later scherpte hij deze gedachte aan in het boek Het verbroken contract. Als gevolg van het verbroken contract tussen God en mens zag Steiner alle cultuur leeglopen. Zonder God is er in de taal, volgens Steiner, geen “aanwezigheid van betekenis” die nodig is om taal en cultuur iets te laten tonen – te doen laten verschijnen.

Megafoon

De microfoon is de belichaming van deze afstand tussen God en mens. De microfoon doet niet iets of Iemand verschijnen, maar wil met een boodschap iets overbrengen – over de afstand heen tillen die ze zelf heeft gecreëerd. In de klassieke liturgie draaide de samenkomst om de werkelijkheid van God en het verschijnen van het mysterie aan de mensen waardoor er zo’n “aanwezigheid van betekenis” optrad. Juist de afstand tot het altaar, en het gebruik van het Kerklatijn bewaarde het volk als volk. Het Latijn voorkwam elke verfransing of verengelsing van de taal. Het Latijn was als “dode taal” immers geen concurrent van de volkstaal, zoals later de negentiende-eeuwse standaardtalen dat wel waren. Juist de afstand van de klassieke liturgie gaf het volk het recht om volk te zijn. Het aanschouwen sneed elke latente behoefte aan hyperreflectie of kritiek de pas af. Juist met zijn rug naar de gemeente was de priester een voorganger: een Mozes die het volk voorging en als onderdeel van het volk sprak tot en namens zijn God en Die van het volk.

De klassieke retorica beschermde het volk tegen de show. Deze retorica kende de mogelijkheid om op te komen en weer te verdwijnen; de moderne retoriek bestaat uit verkrampte pogingen om origineel te zijn omdat sprekers continu de aandacht moeten vasthouden. De originaliteit wordt steeds leger en lachwekkender; het volk kan zich niet meer aan de beuzelarij onttrekken. De band met het volk, met het leven en met de werkelijkheid is door de microfoon volledig verdwenen.

Het volk – het kerkvolk – voelt dit aan en is ontevreden. Want iedere microfoon is een megafoon. Wie overschreeuwd wordt door luidsprekers wordt zelf ook steeds rumoeriger. Wie constant op luide toon woorden over zich heen krijgt, luistert steeds minder goed naar wat er tegen hem wordt gezegd. Het spreken met gezag herstelt de orde en de stilte, maar het elektrisch versterkte geluid creëert een antigeluid: schreeuwerigheid, rumoer, onrust en ruis. Het is vreemd, maar in een tijd dat mensen geen inhoud meer kunnen geven aan hun woorden en dus niet meer echt spreken, is de algemene klacht dat mensen niet meer kunnen luisteren. Het publiek luistert niet meer, studenten niet meer, kinderen niet meer, politici niet meer, niemand meer. Want waar moet men naar luisteren? Het gaat toch niet meer om luisteren, maar om de stemmingen die bij ons aangeboord worden? En om meningen en interpretaties?

Wil de kerk weer spreken, wil het kerkvolk weer kunnen luisteren, dan zal men de microfoon het zwijgen op moeten leggen. Dankbaarheid en vrede verdragen zich niet met mondigheid en kritisch luisteren. Vervang daarom elke microfoon door een Crucifix. Wij voorspellen: de hysterie zal afnemen en de rust neemt toe. Want spreken en luisteren is wel degelijk mogelijk, maar dan wel zonder Heilige Microfoon.

Lees verder...

zaterdag 21 juni 2008

RUSLAND - BROEDERVOLK

bitterlemon.eu - EK Voetbal 21 juni 2008 * EK Voetbal 21 juni 2008 * Гимна России*

door Tom Zwitser

Er is veel aan te merken op het voetbal en het grote festijn dat nu afgewikkeld wordt in Zwitserland en Oostenrijk.
Maar na een aantal bedenkingen bij dit fenomeen, dient het denken wel plaats naast zich maken voor het spel zelf. En
voor de vreugde bij het spel. Zoals het spel van Rusland tijdens het Europees kampioenschap. Waarvan de ernst
doorklinkt in het Russische volkslied. Klik hier voor het Russisch volkslied [mp3] [1]

Hoeveel onze kijktijd waard is voor de consumptie en de politieke correctie op het volk wordt duidelijk voor iedereen die de dagelijkse
berichten over de miljoenentransfers, sponsorbedragen en miljarden uit TV-reclamegelden overheidssteun of ordehandhaving bijhoudt. We
mogen eruit concluderen dat onze aandacht ‘hen’ heel wat waard is. Zolang wij onze aandacht richten op het spel, staan wij in het midden
van de aandacht. Voetbal kijken komt neer op ‘zien is gezien worden’. Wie voetbal kijkt wordt zichtbaar voor het triljoenencircus van de
consumptiemaatschappij en de controlestaat. Wie kijkt wordt opgemerkt en wie niet kijkt verdient bij nader inzien toch nog zo’n beetje de
abortus die nooit eerder op hem gepleegd is want hij weigert het narcoticum dat de staat hem toedient. Wie daarentegen leeft op de
schouwspelen die hij krijgt toegediend leeft als een junk van de ene trip naar de volgende trip. Ook de junk is alleen maar de toeschouwer
van schouwspelen die er niet zijn.

Het belang van spelen

En dat gebeurt al jong. Kinderen mogen niet meer in de sloot achter het huis spelen (gevaar, milieu, kortom = vies), kinderen mogen geen
hutten meer bouwen op zolder, want de meeste zolders zijn nu verkapte huiskamers danwel slaapkamers en ouders hebben geen oude
spullen en kleden om ueberhaupt nog mee te spelen (kortom = troep) en kinderen mogen ook geen boomhutten meer bouwen (risico,
risico, risico, kortom = risico). Buitenshuis zijn alle verboden gebieden (boom en sloot) keurig afgegrensd met hekjes en het huis zelf is een
transparante ruimte geworden waar kinderlijk gedrag en ouderlijke aandacht elkaar niet meer kunnen ontlopen. Als gevolg daarvan staan
de kinderen in het niet meer te ontvluchten midden van de ouderlijke belangstelling, maar omdat er geen spelgevaar meer is waar ouders
op hoeven toezien, is er nu sprake van een ononderbroken belangstelling zonder toezicht (gezag). De ouders verliezen de afstand tot hun
kind en daarmee ook een zekere mate van kritiek. Het kind kan niets fout meer doen, zowel in en om huis, als in de ogen van de ouders. En
het kind, dit kind leert het gevaar niet meer onder ogen te zien. En dat is het belangrijkste want het leert leven in een wereld zonder gevaar
en dus zonder spel.

Het spel heeft namelijk een ernstige grond. Kinderen gaan in ernst en vreugde op in hun spel, maar de ernst brengt ook een rand van
gevaar met zich mee. Er is natuurlijk het gevaar dat het spel doorbroken wordt en dat kinderen zich in hun ernst aangetast voelen
(kortom: slaande ruzie). Maar aan de rand van ieder spel bevindt zich altijd het echte gevaar dat het spel de ernstige vreugde verschaft. Uit
de boom of van het vlot vallen zijn voorbeelden, maar er zijn vele andere ongelukjes die in ieder spel verscholen zitten. Op die rand richt de
ouderlijke zorg zich. De rand van gevaar is tegelijk een buffer tussen het kinderspel en de ouderlijke aandacht. Maar in deze tijd sluit de
ouderlijke voorzorg de gevaarlijke rand bijvoorbaat uit (kortom = gemakkelijk) en kunnen zij de zorg volledig richten op het kind zelf.
Maar wanneer de rand van gevaar verdwenen is, verdwijnt ook het spel en het spelen. Kinderen spelen niet meer. Er zijn geen buffers meer
die de kinderwereld c.q. het kinderspel afschermen voor de verstikkend wordende ouderlijke nabijheid. Op dat punt aangekomen is het
kinderspel allang ingeruild voor een virtueel spel, dat neerkomt voor kinderen op toekijken op een spel van anderen. Kinderen kunnen in
deze situatie niets anders dan computergames, films en tv in het onontkoombare midden van hun belangstelling zetten; ze worden aan de
virtuele spelen geklonken en zelf virtueel gemaakt. Kinderen worden vermaakt in de creche, achter de tv of de spelcomputer. Dat is de enige
manier waarop kinderen hun gang kunnen gaan in een tijd van de altijd direct-ouderlijke nabijheid. Wie van zijn kind een toeschouwer (of
een gamer) heeft gemaakt is van het onmiddelijke gevaar van het kinderspel verlost, maar is in feite van het kind-zijn van zijn kind verlost.

Want een gamer is geen speler.

Nu duidelijk is gemaakt waar het spel gebleven is en de verdwijning van het kinderspel exemplarisch is voor de verdwijning voor alle
spelelementen uit de maatschappij, bestaat het gevaar om te zeggen "Kijk, voetbal is slecht, voetbal kijken is ook slecht en grote toernooien
helemaal." Deze, ogenschijnlijk, logische vervolgstap, blijft een valkuil waar men over heen moet springen en niet in moet trappen. Wie er
wel in trapt verzuurt, beleeft aan geen enkel spel nog vreugde, speelt derhalve niet meer. Net alsof je als oplossing voor de erotisering van
de maatschappij het mannelijke deel castreert. Nee, het geeft niet een teveel aan, maar juist een tekort. Er mist iets. Erotisering is juist de
castratie. Met andere woorden: aan de overkant van de valkuil ligt de andere helft van de waarheid.

Spelvreugde

Dus zijn er na deze aanmerkingen ook opmerkingen te maken bij het voetbal. Bijvoorbeeld het verschil tussen de oudere Europese rijken en
de relatief jonge kolonisators. Wie het graduele verschil in gezichten van voetballers van oude rijken als Oostenrijk, Rusland en Turkije -
met een Byzantijns fundament - ziet, merkt dat zij hun beschaving vooral aan de buurlanden en volken hebben opgelegd. De trekken van de
verschillende volken binnen het rijk zijn nog allemaal terug te zien in de gezichten van de verschillende voetballers. Dit terwijl onder meer
Frankrijk en Nederland alleen ver weg hebben gekoloniseerd en de gezichten fundamenteel verschillen en vrijwel niet gradueel: Nederland is
bijna alleen (donker)blond of zwart. Aan de omliggende volken hebben ze blijkbaar lak gehad, of ze hebben hen niets te bieden gehad, laat
staan dat ze dat konden opleggen. Je vraagt je af of deze laatste landen ook werkelijk een beschaving overzee kwamen brengen of alleen
maar iets kwamen halen. Om het cru te zeggen: Rusland, Turkije en Oostenrijk waren rijken in de goede en ouderwetse zin des woords,
maar Nederland en Frankrijk vooral roversnesten.

Maar er is meer dat opvalt, zeker wanneer het een ontmoeting van verschillende (oude) Europese landen betreft, die doen alsof ze oude
Europese landen zijn. Bij de meeste landen op het Europese kampioenschap worden de oude vlag en het wapen van toen opgesierd met
schelle negentiende eeuwse volksliederen en vermengd met hedendaagse extase. Die volksliederen springen uitdrukkelijk in het oog, tegelijk
met het verschil in gezichten. Het volkslied brengt de massa in de eerste extase, doelpunten brengt hen in een volgende.
De operette deun van Italie en het straatlied van Frankrijk vallen in het niet bij het lied van Rusland. Als er nog enigszins sprake is van
volksgeest in de liederen, dan nog in het Russische lied. Wat volksliederen van Frankrijk en Italie zeggen over de volksgeest is volslagen
onduidelijk. Dat er nog tekst te maken is op de aria van de Italianen is een groot wonder, en dat deze mogelijk nog door iedereen
meegzongen kan worden valt buiten het universum van de gemiddelde stem des volks – ook al zijn Italianen betere zangers dan
Nederlanders. De tekst is zo mogelijk nog maller dan de muziek. Waarschijnlijk wordt het alleen meegezongen omdat de tekst voor het
voetbal gemaakt is: Italie is superieur, zal overwinnen, wij zijn tot de dood bereid, etcetera. Het element brood en spelen zit er overduidelijk
in.

In tegenstelling tot het Russische lied. Dat is nog een volkslied en geen staatslied [2]:
Rusland - ons heilige rijk, Rusland - ons geliefde land. Een machtige wil en grote roem zijn jouw erfenis voor alle tijden.

Enige losse regels uit dit lied:
Eeuwenoude bond van broederlijke volkeren,
Door God beschermde geboortegrond!
Onze trouw aan het Vaderland geeft ons kracht.
Zo was het, zo is het en zo zal het zijn!

De melodie sluit bij het Russische verleden aan. Enkele akkoorden van de negentiende eeuwse componist Moussorgsky [3], maar ook de
vroeg communistische componisten en de filmmuziek uit de Stalintijd hoort men erin terug. Het optimisme vanwege geloof in eigen kracht
en techniek uit de communistische tijd is verdwenen, en geloof in het land als geheilgde grond is ervoor terug gekeerd. Bovendien toont de
laatste regel de blik op het eeuwigheidskarakter van het land, ondanks alle vernietigingsgolven die er overheen hebben gespoeld blijft

Rusland hetzelfde: een heilig rijk. Muzikaal wat megalomaan, maar vanuit het tragische van de Russische geschiedenis. Het volk en haar
christendom heeft immers een genocide overleefd. Men smeekt iets af.

Groot Rusland

In navolging van de vele Nederlanders die Peter de Grote hielpen zijn grote Russische eenheidsstaat op te bouwen en St.Petersburg vanuit
het niets op de moerassen te vestigen als nieuwe hoofdstad van de nieuwe staat, is Guus Hiddink naar Rusland getrokken om daar het
voetbal uit de grond te stampen. En hij wordt er aanbeden, zoals hij ook in Zuid-Korea aanbeden wordt na zijn halve finaleplaats met dat
land op het WK van 2002 aldaar. Het russische voetbal wordt door Hiddink van de communistische school ontdaan; het moet spelen en
niet in systemen bewegen. De spelers die op grond van hun status weinig tot niets uitvoerden heeft hij de wacht aangezegd, Hij heeft zich
verdiept in de cultuur en geschiedenis van dit volk en heeft datgene gedaan wat Russen kunnen: ze laten spelen.

En spelen doen ze. Nu de systematiek en wat nasudderende communistisch statusgedrag er vanaf gevallen zijn, zit er pure spelvreugde in
het team. Het russische team is ronduit geniaal in aanvallend opzicht en ronduit naief in verdedigend opzicht. Maar ze zijn ook leergierig.
Tegen de geslepen aanvallers van Spanje wisten ze zich geen houding te geven (uitslag 1-4), maar 4 dagen later tegen regerend kampioen
Griekenland bleek de verdediging al beter te functioneren en tegen Zweden was deze gewoon goed. Daarmee is Rusland door naar de
volgende ronde waar ze op 21 juni tegen Nederland speelt, terwijl ze de regerend kampioen naar huis gestuurd heeft, lang voordat de titel
van dit kampioenschap vergeven is. De oude Europese landen als Italie, Frankrijk, Spanje en Duitsland blijven steken in een hoog, maar
gezapig basisniveau zonder dat de spelers daar (individueel) bovenuit kunnen klimmen. Er wordt niet gespeeld en er is geen spelvreugde. De
grote smaakmakers zijn tot nu toe Kroatie, Portugal, Nederland en Rusland, en Spanje laat af en toe ook iets zien.

Er is een ernst aan het spel die door de Russen wel begrepen wordt, terwijl ze de ernst erachter niet begrijpen. Ze zijn, met de woorden van
Guus Hiddink, nog niet streetwise in het spel van manipulatie en controle. Tijdens het toernooi heeft Hiddink zijn ploeg enige
straatwijsheid bijgebracht. Dat komt erop neer dat ze zich niet moeten laten manipuleren, omdat ze zich daarmee van de wijs en van hun
spel laten brengen.

Tegenover de grote bloei van het Russische kerkleven en volksleven, staan de massamedia en techniek die het volk dusdanig proberen te
demoraliseren als in het Westen gebeurd is. Maar als men de Russen ziet spelen en ook op andere vlakken met de media ziet omgaan lijkt
het alsof ze er compleet ongevoelig voor zijn. Het is niet eens zozeer naiviteit die ze voor de gehaaide methodes uit het Westen aan de dag
leggen alswel complete onverschilligheid tot voor de irritante scheidsrechter aan toe. De eerste aanvaring tegen het voetbalteam van Spanje
werd een enorme zeperd, maar geen enkel team van de oude Europese landen zou zich er zo snel van herstellen als Rusland in de
daaropvolgende wedstrijden (Duitsland komt erbij in de buurt - ook een relatief jonge natie). Daarom begrijpen ze de ernst erachter ook
niet en zullen ze dat ook niet begrijpen. Europeanen, Nederlanders voorop, kunnen slecht omgaan met de druk van de miljoenen
toeschouwers. Russen daarentegen hebben geen toeschouwers, dat is nog een volk.

Overvloed en onbehagen

Precies zo is het bij de verspilling van wat voorhanden is: olie, gas, geld, kansen en mogelijkheden; alles hebben de Russen in ingelooflijke
hoeveelheden voor handen en ze gaan ermee om zoals het hoort: wat over is, wordt vespild, maar ze verspillen geen zaken die ze niet
hebben (zoals Westers kapitalisme wel doet). De spelvreugde groeit in het besef te leven in een rijke en gevende natuur. Het is daarentegen
typisch voor ons bejaarde Westen dat wij leven in besef van schaarste en slinkende voorraden. Het gaat niet om "zij doen het fout en wij
doen het goed", maar om het verschil in attitude. Wij slepen het liefste de hele aarde mee in onze ondergang terwijl de Russen de hele
wereld laten toekijken hoe zij spelen, groeien en in de kracht van hun leven komen.

Russen leven bij de ernst van het spel en niet de ernst achter het spel. De ernst van het spel maakt dat wij onze jeugd alleen nog virtueel
laten spelen. Onze jeugd speelt spellen waarachter de ernst schuil gaat. De ernst erachter is dat ze denken dat ze spelen, maar ze spelen
niet. De ernst van het echte spel maakt dat Russen ongegeneerd spelen, spelen, en blijven spelen totdat men niet meer kan. Russisch
voetbal is een beschavingsoffensief. Daarom kan het Russische volkslied waarin het geheilgde Rusland wordt bezongen rustig vooraf aan
een wedstrijd worden gezonden, netzogoed als bij de staat- en kerkceremonieen. Ieder bezwaar tegen de Russische verspilling bevestigd
namelijk de bejaardenstatus van de bezwaarmaker. De Russische bloei zal niet stoppen wanneer de olie op is. Olie wordt aangegrepen als
groeimiddel, maar als die op is, hoeft er hopelijk niets anders voor in de plaats te komen om Rusland als nieuwe beschaving een paar
eeuwen volop te laten doorbloeien.

Ondanks dat het Russische Rijk al een paar eeuwen op zoek is naar een grote vorm is het Russische volk nog een jong volk en zijn de
Europese landen oude landen. Europa is een cultureel bejaardentehuis dat naast het jonge Russische gezin woont. De fase waarin Europa
over haar mogelijkheden heen groeide door uit te geven wat ze in de toekomst moest verdienen, en zich bewust werd van haar verleden en
natuurlijke krachten die nooit meer terugkomen, lijkt nog honderden jaren verwijderd van de Russen. Russen zijn met geen mogelijkheid
bewust te maken van zichzelf. Wel trots, wel eergevoelig, maar niet bewust van louter en niets meer dan zichzelf. Dat laatste is namelijk
leeg. Bewust worden van niets meer dan jezelf is altijd bewust worden van verlies en leegte; van iets dat er vroeger wel was, maar nu niet
meer.

Herstel van het Westen

Het westen heeft iets fout gedaan. De massamedia zijn bedoeld als spiegel van onszelf. In de massamedia worden we steeds op onszelf
teruggeworpen en wordt ons de machteloosheid van het volk ingewreven. Massamedia zijn een verschijnsel van een beschaving in
ondergang die zelf niet meer speelt, maar naar zichzelf kijkt terwijl ze naar zichzelf kijkt. Maar nu dringen er in die massamedia steeds
vaker signalen door van een parallelle beschaving - de Russische - die niet ten ondergaat maar juist groeit tegen alle klippen op. De
Russische politiek is bijvoorbeeld gezonder dan willekeurig welke westerse democratie, evenals hun staatskas, maar beide worden
stelselmatig in onze media afgemaakt als dictatoriaal en roofgeld en Rusland nadert langzaamaan in onze pers de volslagen ongegronde
status "gevaar voor de wereldvrede". Onebgrijpelijk wanneer duidelijk is dat Rusland de enige uitdrukkelijk Christelijk macht is die China
kan weerstaan. Rusland is een broedervolk, maar niet voor de seculiere media en de seculiere staat die beide moord en brand schreeuwen
bij ieder spoortje Orthodox Christendom. Keer op keer wordt echter duidelijk dat Rusland een grondige weet heeft van de ernst van het
spel en dat ze daarom vabanque spelen. Men speelt of men speelt niet. Er is geen half spel, of virtueel spel. Men speelt niet mee met het
non-spel van het Westen. Er is alleen het spel; met een dodelijk ernst en met een ernstige vreugde en een gevaarlijke rand.

Dat ieder spel een rand van gevaar heeft is geen reden om niet te spelen, niettegenstaande de Westerlingen daar anders over denken. Zoals:
men heeft ontdekt dat ook terroristen "gebruik maken van massamedia", daarom mag sinds vandaag alle internetverkeer worden
gefilterd in Zweden op "staatsgevaarlijke" informatie. En: een staatscommissie heeft uigezocht dat staatscommissies in de laatste jaren
erg nuttig zijn geweest. En: omdat mensen gevaarlijk zijn voor elkaar en voor zichzelf moet hen iedere mogelijkheid om gevaarlijk te
worden ontnomen worden. Het zijn steeds dezelfde terugkerende redeneringen: omdat spelen risico's met zich meebrengt moet het gevaar
uit al het spel gehaald worden. En daarom wordt er niet meer gespeeld. Behalve wanneer de rand van gevaar is weggehaald bij het spel,
waardoor iedere burger is opgescheept met de altijd directe en hijgerige aandacht van de staat in zijn nek. De burger kan niets meer fout
doen en zit als een kind voor de spelcomputer van de staat; hij denkt dat hij speelt, maar hij speelt slechts virtueel, wat zoveel wil zeggen
als: hij speelt niet.

Nu gloort er licht omdat we bij tijd en wijle niet meer naar onszelf kijken terwijl we naar onszelf kijken, maar er plotseling echt spel
verschijnt dat niet van ons is. Bij vlagen kunnen politiek en media niet doen alsof Rusland een bedreigende dictatuur is, wanneer de Russen
ons met onze eigen middelen verslaan. Voetbal kan mooi zijn, laat ze maar kampioen worden. Het is een van de mogelijkheden tot herstel
van beschaving en Christendom, van volk en kerk. Het gaat om de spelvreugde in al ons leven.

Noten

*Hymna Rassii
[1] http://folk.ntnu.no/makarov/temporary_url_20070929kldcg/anthem-russia-2000-mariinsky.mp3
[2] vertaling: Wil van den Bercken
[3] Voor zover ik kan beoordelen zijn er akkoorden gebruikt uit de Kroningsscene uit de opera Boris Godounov van Moussorgsky.


Lees verder...

vrijdag 20 juni 2008

WIE REDT EUROPA?

door Tom Zwitser

Al sinds het begin van de 19e eeuw wordt er in heel Europa een toenemende onrust gevoeld. Voor de Eerste Wereldoorlog en voor de
Tweede Wereldoorlog schakelt het steeds een versnelling hoger en sinds de jaren ’70 is het niet meer te overzien. De vraag “wie zal Europa
redden?” is onvermijdelijk geworden, net als de conclusie dat ze in haar huidige gedaante niet te redden is. Schijnbaar kan Europa zichzelf
niet meer redden en dat bleek ook tijdens deze twee wereldoorlogen. Op 11 september wordt de slag bij Wenen van 1683 herdacht. Toen
kon Europa nog van de Turkse veroveraars gered worden. Maar in de nu volgende terugblik op de slag bij Wenen wordt deze zege van haar
schijn ontdaan. Daarachter wordt een veel grotere vijand zichtbaar. Niet alleen de vraag “wie redt Europa?” staat hier centraal, maar
vooral: “waarvan moet Europa gered worden?”

Een vorige grote beschaving op Europees grondgebied – namelijk de Romeinse – kende een verval dat enige eeuwen duurde. Misplaatst
zelfvertrouwen en decadentie maskeerden (en tekenden wellicht) de werkelijkheid van desillusie en ondergang. Augustinus schrijft daarom
zijn boekwerk over de stad Gods. Hij scheidt het aardse koninkrijk van het hemelse koninkrijk en denkt zo een oplossing te bieden aan de
grote twijfel onder christenen die hun hoop op Gods koninkrijk zagen vervliegen met de val van het Romeinse Rijk. Men moest volgens
Augustinus de hoop richten op een koninkrijk dat “niet van deze aarde was” en derhalve ook niet op aarde gevestigd kon worden.

Nu is duidelijk dat Augustinus zich had vergist en een dwaalleer in omloop bracht die nu nog doorwerkt. De horden van de Hunnen
maakten Rome niet alleen met de grond gelijk, ze redden ook het Christendom uit de handen van een verdorven elite en legden zo de basis
voor een Europa dat zowel het hemelse als het aardse koninkrijk verenigde. Het Heilige Roomse Rijk zou in de 9e eeuw gesticht worden en
pas door Napoleon ten val worden gebracht. Duizend jaar duurde haar regering waaronder Europa gekerstend werd. Duizend jaar lang
behoefde Europa geen redding van buitenaf.

Rijk en Stad

In dezelfde eeuw werd Venetië gesticht op moerassige gronden van een lagune. Binnen een eeuw werd ze een onverslaanbare stad. Deze
stad bouwde, eerst onder protectie van Byzantium, een rijk op dat het Romeinse in rijkdom overtrof. Maar ze regeerde vooral de zeeën,
waar Rome het land overheerste. In de loop der eeuwen vestigde ze in Europa een rijk van grootsteden waartegen het Heilige Roomse Rijk
uiteindelijk niet was opgewassen. En zoals Byzantium in 1453 door dit uit de kluiten gewassen kind werd verraden en ten val gebracht, zo
werd Venetië zelf ook door haar eigen kweek omgebracht. Napoleon beëindigde in 1806 de soevereiniteit van een stad die duizend jaar
zichzelf geregeerd had. Maar het kwaad was toen al geschied. Venetië is de stad waardoor Europa zich zogenaamd uit haar duistere
Middeleeuwen bevrijd had. Venetië is de hoofdstad van het moderne Europa. Voor velen tot bron van het moderne licht, maar in feite het
begin van het einde. Op de plaatsen waar de Venetiaanse cultuur voet aan de grond kreeg, werd politiek teruggebracht tot handelsbelangen
en contractdenken, ging in de kloosters een schaamteloze zelfverrijking hand in hand met ascetisme en werd het volk een economisch
inzetbare entiteit. Maar het belangrijkste is dat de groei van Venetiaanse steden tot nu toe een onomkeerbaar proces is gebleken.

De Renaissance en de moderniteit begonnen in Venetië en breidden zich via de moderne stedelijke cultuur uit over Florence, Vlaanderen,
Holland, Engeland en verder. De geschiedenis van Europa is die van de ondergang van het Heilige Roomse Rijk ten gunste van de cultuur
van Venetië. Venetië staat voor de zeevarende, ongrijpbare handelaren en het Rijk staat voor een structuur van verwortelde en kleinschalige
boerengemeenschappen en daar tussen een netwerk van stadjes dat hooguit drie procent van het burgertotaal besloeg. Het Rijk kende door
de tijd heen een aantal keizerlijke steden. Maar deze waren verre van dominant te noemen, noch hing van hen de welvaart van het gehele
Rijk af, want de welvaart kwam van de akker. Venetië kende al vanaf het begin een min of meer democratisch burgerdom en het Rijk
kende een aristocratische gezagsstructuur en een vitaal volksleven. Venetië bloeide door de handel en bestond van economische schaarste
en het drukken van de kostprijs en het arbeidsloon. In Venetië ontstond ook het eerste Europese industrieterrein. Het Rijk daarentegen
kende met zijn boerengemeenschappen alleen maar de overvloed die het land bracht; de zegen van de akker. De rest was marginale luxe en
handel bleef bijzaak.

Zeeslag versus veldslag

Alhoewel het duizendjarige Roomse Rijk en de duizendjarige stad Venetië als historische machten in Europa tegenover elkaar staan, was
de werkelijkheid diffuser en had men veel belangen over en weer. Zo is de zeeslag bij Lepanto in 1571 vooral op het conto te schrijven van
Venetië, maar werd er voor de gelegenheid samengewerkt met meerdere Roomse vorsten. Het was vooral de Venetiaanse vloot die de Turken voor het eerst in hun opmars stuitten. Omdat het een zeeslag is, ligt de nadruk van deze slag op de handelsbelangen. Venetië had
last van Turkse tegenstand in ‘haar’ Middellandse zee en de door- en aanvoerroutes via Egypte. In de geschiedenis is de slag bij Lepanto
echter bijgebleven als Europa’s eerste zege op de Turken. Memorabel natuurlijk, maar wel met bijsmaak. Anders dan zeeslagen zijn
veldslagen veel complexer van aard. Dat blijkt wanneer Wenen bedreigd wordt in 1683. Europa is op land namelijk nog niet in staat
gebleken om de Turken te stoppen. Uiteindelijk mobiliseren de Poolse en Litouwse vorsten hun halfgekerstende ridderleger tot één grote
supermacht en dezen slagen erin om op 11 september de Turkse overmacht bij Wenen terug te drijven. De Poolse koning drijft hen daarna
nog een heel eind terug. Europa is gered door horden die voor halve heidenen doorging.

Dit Polen en dit Litouwen waren toen gigantische rijken waarin stam- en boerengemeenschappen het landschap bepaalden, met daartussen
kleinstedelijke culturen. Het waren landen met uitgestrekte oerbossen, graanvelden en bloeiende hofstadjes van de talloze rauwe, adellijke
families die hun gemeenschappen in berenvellen en bontmutsen leidden. Simon Schama schrijft in zijn Landschap en Herinnering dat zij de
riddercultuur hoog hielden, dat de edelen zelf hun vorst kozen en geen enkele wet rechtsgeldigheid had wanneer een van hen tegenstemde.
De zestiende en zeventiende-eeuwse Europese bureaucratische natiestaten werden door hen met minachting bekeken.

Het waren ook deze volken die al in de 15e eeuw de Nederlanden van graan voorzagen, waardoor een wederzijdse welvaart ontstond. Het
Middeleeuwse Hanzeverbond liep dood op de graanalliantie tussen Holland en het Baltische gebied. Nu nog is zichtbaar dat de Polen de
welvaart van de Nederlandse graanhandelaren kopieerden: eenzelfde cultuur werd geïmiteerd, eenzelfde stadsarchitectuur ontstond. Maar
zonder het gigantische Baltische gebied zou er van Holland weinig geworden zijn.

De uitgestrekte Poolse wouden huisvestten halfgekerstende stammen die nog niet losgeweekt waren uit hun wouden en kleine akkers. Het
waren de laatste grote gebieden van Europa die nog niet volledig gekerstend waren. Daar liepen heidendom en christendom door elkaar en
stond men toch onder de invloedsfeer van het grote Heilige Roomse Rijk. Ze behoorden uitdrukkelijk tot het christelijke Europa.
Kerstening laat de heidense wortels intact.

Kerstening is altijd half werk. De vorst bekeert zich tot het christendom en het volk verhuist met hem mee en wordt christelijk. De oude
wetten worden zonder al te grote veranderingen christelijke wetten en er komt een kerk en een klooster. Christendom wordt een van de vele
polen van het volkse bestaan. De orde van het bestaan daarentegen – zeker die van de Germaanse stammen – wordt niet heel veel anders
dan dat zij in heidense toestand was. Christelijke terminologie, verhalen en vertellingen mengen zich met de plaatselijke. Waar recht en
orde al heersen hoeft het christendom ook niet meer te zijn dan een van de vele polen, of zij neemt de (heidense) polen langzaam in zich op,
zoals de Kerk van Rome dat eeuwenlang deed.

Dit Europa behield haar uitgestrekte gebieden waar de heidense wortels konden overvloeien in het christelijk geloof. Pas toen de revolutie
vanuit Frankrijk een einde maakte aan het Rijk in 1806, werd ook een einde gemaakt aan het latente heidendom dat nog her en der in
Europa voorkwam. Het werd illegaal of een museumverschijnsel.

Het postheidense Europa werd een feit met Napoleon. En na Napoleons nederlaag werd het postchristelijke Europa een feit. Het een vloeit
uit het andere voort. Frankrijk, maar ook Engeland waren de voortrekkers van de seculiere staat, ondersteund door Pruisen en het Russisch keizerrijk, dat sinds Peter de Grote van hetzelfde zoniet groter kaliber was dan de eerste drie. De fundering van Sint-Petersburg
in 1701 is hiervoor de peildatum. Maar dat Ruslands keizerrijk totaal anders is dan de Europese seculariserende staten wordt in de 19e
eeuw duidelijk. Uit de 19e eeuw stammen namelijk de Russische kruistochten in de vorm van de zogeheten Russisch-Turkse oorlogen.
Ondanks dat zij op de Krim werden uitgevochten en de Turken ondersteund werden door Engelsen en Fransen, was het de Russen om de
Heilige plaatsen in Palestina te doen. Maar de Engelsen waren totaal niet geïnteresseerd in het lot van de Heilige Plaatsen, maar waren
alleen bang voor een te groot Russisch machtsbolwerk in de Middellandse Zee. Zij wilden in de eerste plaats de machtsbalans in het eigen
voordeel laten kantelen en verdedigden de eigen handelsbelangen, een Venetiaans trekje.

Kruistochten versus volkskracht

De kruistochten vanuit Europa werden ver voor de Russische gehouden: vanaf 1096 tot 1272. Ze kwamen op gang toen bleek dat
Byzantium de Heilige Plaatsen in Palestina niet meer kon verdedigen tegen de Islamitische horden. De macht van Byzantium taande en de
oostelijke Turken drongen steeds verder naar het westen. Ze sneden niet alleen de routes naar Palestina af, maar ook de handelsroutes
waarmee Constantinopel haar ongeëvenaarde welvaart op gang hield. Alhoewel in Europa zowel vanuit kerk als door de adel alarm
geslagen werd en tal van ridders naar het Heilige Land afreisden, volgden in hun voetspoor de half gekerstende horden uit heel Midden
Europa. Europa moest in een open verbinding blijven staan met het Heilige Land. Zoals deze halfgekerstende horden wortelden in hun
heidendom, begrepen uitgerekend zij dat het christendom wortelde in het bezit van de Heilige Plaatsen. Zij vochten voor het christelijke
Europa en tegelijk voor het heidense Europa. Daartussen bestond geen scheiding. Net als dat men in die tijd heiden en christen tegelijk kon
zijn.

Uiteindelijk konden de Europese ridders, net als die van Byzantium, geen stand houden tegen de Islamitische horden in het Heilige Land.
Dat heeft een reden. De gigantische mobilisatie van de half gekerstende horden verbruikt de in het volk aanwezige reserves. Een lange
strijdtocht doet een beroep op de voedselvoorraden, de familieverhoudingen en de economische structuren. Eenmaal terug in eigen land is
alle veerkracht van de strijdbare mannen weg en blijkt de thuissituatie grondig uit evenwicht te zijn. Dat vraagt om een hersteltijd. Niet om
uit te rusten, maar om de gaten te dichten en de verhoudingen weer in evenwicht te brengen.

Degenen die op het veld van eer hun leven laten, laten tevens halve families achter, de akkers zijn lange tijd half of niet bebouwd geweest en
het land is overgelaten aan degenen die achterbleven: handelslui, ouden van dagen en vrouwen en kinderen. Een oorlogseconomie treed in
werking, die voor bepaalde mensen gunstig is en hen rijkdom en macht bezorgt ten koste van de oude machthebbers die zich opofferen op
het veld van eer. Na de slag moet het land weer terugzakken in de normale economie van de boerengemeenschappen en de gezinsvorming
moet weer op gang komen. Maar wanneer bij terugkomst de balans in de politiek, de economie en het recht weg is, dan is er geen
hersteltijd. En daarmee verdwijnt ook het Rijk en de haar kenmerkende volkskracht.

Zonder de gigantische mobilisatie, die voor de kruistochten en de redding van het christelijke Europa nodig is geweest, had de stedelijke
cultuur van Venetië zich nooit op het Europese vasteland kunnen vestigen. Zonder de met kruistochten gepaard gaande uitputting van de
volkskracht, hadden burgers Europa niet veroverd. De overwinning van het kapitalistische burgerdom betekende echter de definitieve heerschappij van de Venetiaanse cultuur. Haar ankerplaatsen zijn achtereenvolgens Brugge, Antwerpen, Amsterdam en Londen. Frankrijk
volgt slechts gedeeltelijk in hun spoor naarmate zij zich uit het Heilige Roomse Rijk heeft losgemaakt, maar is als volk langer weerbaar gebleven dan alle andere volken.

Supermobilisatie en burgerdom

De eerste kruistocht in 1096 was grotendeels bezet met Vlamingen. De matheid bij terugkomst zorgt ervoor dat de burgercultuur daar een
voet tussen de deur kan krijgen en niet veel later ontstaan daar de eerste connecties tussen West-Europa en Venetië.
De burgercultuur ontwortelt boerengemeenschappen: ze maakt graan waardeloos (want importeren is goedkoper), installeert haar
weefgetouwen in de huizen van de boeren en scheept hen af met net genoeg geld om niet dood te gaan. Het werd een bijverdienste in de
winter voor boeren die met hun boerenwerk ook al weinig meer verdienden. De boeren die eerst de steden voorzagen van voedsel vanuit de
rijkdom van het boerenleven, onttrekken nu hun voedsel uit de steden in ruil voor het geld dat zij ontvangen voor wolweverij, volderij en
andere manufacturij. De lakenindustrie brengt Vlaanderen zogenaamd welvaart, maar de rijkdom gold slechts een klein gedeelte.

Burgercultuur reduceert het bestaan van het volk tot arbeid en productiviteit. Zo ontstaan al in de 13e eeuw in Vlaanderen manufacturen,
met arbeidsdeling, uitbuiting en een algemene staat van honger onder de boerenarbeiders. Bovendien maakt die burgercultuur zich steeds
meer los uit het Heilige Roomse Rijk. Burgers zijn keer op keer in staat hun arbeidende boeren op te zetten tegen de aanspraken van de
roomse adel uit het Rijk. Dat is de aanzet tot staatsvorming. De adel uit het Rijk is in alles het tegendeel van de elite burgers. Het Rijk en
haar Roomse adel kende tot aan haar einde in 1806 relatief lage belastingen, een klein ambtenarencorps en een welvarend boerenleven,
maar de burgerstaat kent een gigantische belastingdruk en een harteloze en uitdijende elite.

Een gezonde adel kon een volk nog tegen mobilisaties beschermen, maar waar de burgercultuur voor de deur stond, werd het volk massaal
naar de slagvelden geleid en voortdurend tegen een denkbeeldige vijand opgezet. Het gebrek aan strategie binnen het Rijk resulteerde in een
Europa van kleine oorlogen en veldslagen maar richtte zich vooral op het Goede Leven. Waar de burgercultuur staat te dringen, ontstaan
gigantische oorlogen waarin halve volken ten onder gaan en de rest definitief getemd is. Hen wacht honger en slavernij.

Dat neemt niet weg dat het Heilige Roomse Rijk vreemde elementen in zich had. Het Rijk met haar uitgestrekte gebieden offerde niet
alleen de halfgekerstende horden op om haar eigen grenzen te beschermen, maar deed weinig om de in de strijd geofferde reserves weer in
rust te laten herstellen. Daarbij zette ze haar volken en stammen aan om de Heilige Plaatsen te bevrijden, wederom zonder deze volken en
stammen hersteltijd te geven en de rust bij thuiskomst te garanderen. Ze leverde hen uit aan de burgercultuur. De vraag mag gesteld
worden of deze supermobilisaties van kruistochten tot reddingsacties niet het einde van een vitale Europese bevolking zijn geweest en in
feite opgezet zijn om de eigen bevolking af te matten.

Frankrijk

De Franse koning Lodewijk IX had er een handje van om keer op keer zijn volk op te laten draven tegen de ongelovigen in het Midden
Oosten. Het toont eerder de veerkracht van het Franse volk dat ze de vele kruistochten konden opbrengen, maar ze is uiteindelijk – erg
moeizaam – wel getransformeerd tot een burgervolk. Naast alle speculaties over oorzaken en toedrachten van het fenomeen
supermobilisatie is het enige dat hier met zekerheid van te zeggen valt, dat een supermobilisatie duidt op een gezond volk dat over reserves
beschikt die haar vanuit de wortels worden aangereikt. Deze reserves kunnen echter opraken bij een langdurige ontworteling (zoals een
kruistocht) en dat heeft kwalijke gevolgen voor een volk. Dit hangt hoe dan ook met elkaar samen. De reserves vallen samen mét, of
zorgen voor het in standhouden van de wortels, maar een langdurige supermobilisatie kan de reserves blijvend opeisen of zodanig uitputten
dat het volk bij thuiskomst niet meer in staat is de veranderde verhoudingen zoals de oorlogseconomie recht te zetten. Herworteling blijft
uit en daarmee worden ook de heidense wortels van een volk doorgesneden. De reserves die ieder volk in rust automatisch aanlegt, vloeien
direct weg ten gunste van de koopmansklasse die de macht van de ridders heeft overgenomen. Een losgeweekt volk is een controleerbaar
volk dat voor alles in te zetten is.

Spanje

Eenzelfde voorbeeld van de matheid na zo’n supermobilisatie is Spanje. In de Middeleeuwen is het een confederaal en zelfs verbrokkeld land
dat zich uiteindelijk moeizaam verenigt om in 1492 de Moren van het Iberisch schiereiland af te jagen. Deze verdrijving geldt als het begin
van Spanje. De verdeeldheid slaat op dat moment om in een vereniging, maar de riddercultuur is na de slag in een klap verdwenen en doolt
met Don Quijote nog steeds rond in een ontwerkelijkt Spanje. Het rijke Middeleeuwse leven is dan voorbij en wordt ingeruild voor een
burgerlijk leven van handel, machtige koningen en een even machtige clerus. Er ontstaat een professioneel leger, grotendeels gevuld met
huurlingen. Het volk is een entiteit in de marge geworden waar allerlei primaire taken van afgenomen worden. Er is veel voor te zeggen dat
de verdrijving van de Moren de laatste grote ridder-eruptie is geweest die tegelijk het einde van de riddercultuur betekende. Niettemin volgt
de Spaanse wereldexpansie pas na 1492. Maar dat is al niet meer de expansie van ridderethos en boerenverstand, maar een van haar
heidense wortels ontdaan en ascetisch wordend christendom, gepaard met handelsgeest. Deze formule is vooral in de protestantse wereld
doorontwikkeld, maar begint in het Roomse Europa.

Spanje valt na een geweldige eruptie van slagkracht terug in provincialisme. Provincialisme is een toestand van een matte periferie die zich
volledig laat dicteren door de rijke handelscultuur van de grootstad. Spanje speelt geen voortrekkersrol meer in het Europa dat zij gered
heeft. Dat kan ook niet, omdat dit Europa in grote mate een Europa van burgers is geworden in plaats van boeren en ridders.
Polen

Zo ook met de Poolse ridders na hun geweldige overwinning op de Turken in 1683 bij Wenen. Terug in eigen land was het met de ridder-,
stammen- en familiestructuur gedaan. Simon Schama: “Hoe spectaculair de overwinning in Wenen ook was, zij betekende niet de
bestendiging, maar het einde van de Pools-Litouwse riddermacht.” Bij terugkomst bleek een burgercultuur die van de ridders te hebben
verdreven. Hun macht was stilaan afgebrokkeld tijdens hun lange afwezigheid en het land was leeggeroofd. Het rauwe volk, de ridders en de vrije boeren vervielen in dezelfde matheid als de Franken, Germanen en andere West-Europese stammen die in de Middeleeuwen aan de
kruistochten hadden meegedaan.

Deze boeren en ridders zijn na hun slag niet meer in staat de handelsheerschappij het hoofd te bieden. Zij hebben de dreiging van buitenaf
uitgeschakeld, maar daarvoor in de plaats is de dreiging binnen Europa groter geworden. Anders gezegd: een supermobilisatie, ingezet
door staat, kerk, kapitaal of wat dan ook, gebruikt de reserves van een weerbaar volk om een vijand van buitenaf te vernietigen, maar
vooral om daarna haar eigen macht te vergroten ten koste van de kleinschalige gezagsverhoudingen. Wanneer er na de slag niets gedaan
wordt, wanneer de oorlogseconomie terugtreedt en het volk zich weer kan herstellen is er niets aan de hand. Maar in Europa is dat nooit
gebeurd.

Het volk liet zich daarentegen keer op keer een nieuwe vijand voorzetten. De Europese volken verloren keer op keer haar militaire kant en
een professioneel leger verving telkens en in toenemende mate de strijdbaarheid van het volk. Burgercultuur gaat altijd samen met de
sluipende vernietiging van het holisme. Het leven van het volk wordt teruggebracht tot werken, tot arbeid. Arbeid wordt primair en tot de
essentie van het bestaan gemaakt. Zoals wij weten ontbreekt het de arbeiders, geleid door een intellectuele elite, nu aan de wil om weer een
volk te worden en moeten arbeiders vooral een economisch factor blijven. Hun geschiedenis toont alleen nog de strijd om economische
bestaansvoorwaarden. Vanaf 1815 hebben ze zelfs niets anders meer dan enkel hun arbeid, de rest is hen langzamerhand ontnomen en ligt
afwisselend in de handen van supermachten als staat en kapitaal.

Tot nu toe zijn de Poolse en Litouwse gebieden hoofdzakelijk overheerst door buitenlandse naties. Zelfs na hun verzelfstandiging tijdens de
regering van Gorbatsjov zijn de Balten (en Polen) binnen 20 jaar weer opgegaan in de Europese superstaat. Er is veel voor te zeggen dat ze
(de Balten) na hun supermobilisatie in 1683 nooit meer zelfstandig zijn geweest, noch werkelijk voor hun eigen onafhankelijkheid hebben
kunnen vechten. De matheid die na een supermobilisatie optreedt is zelf al een teken van ontworteling en deze ontworteling is blijvend
wanneer het herstel van de mobilisatie niet plaats kan vinden. De prestatie was te groot om de kapitalisering te weerstaan die voordien
door de halfgekerstende stamfamilies in de perken gehouden werd, maar daarna het volk van overwinnaars overwoekerd heeft.

Het nieuwe Europa

Zonder de gigantische mobilisaties die voor de kruistochten en de redding van het christelijke Europa nodig is geweest had de stedelijke
cultuur van Venetië zich nooit op het Europese vaste land kunnen vestigen. Dan stuit zij namelijk op het verzet van een weerbaar volk.
Burgers daarentegen ontstaan uit een afgemat volk.

Uiteindelijk bleek het offer, in de kruistochten en veldslagen door het volk gebracht, te groot om de oude weg van boerengemeenschappen
en familiecultuur voort te zetten. De luis aan de Europese zuidkust, Venetië, profiteerde daarvan. Voor Frankrijk betekende dat al direct in
de 12e eeuw afhankelijk te worden van haar handelskaravanen richting Brugge, waar ongekende welvaart gepaard ging met ongekende,
nog grotere armoede. Later betekende dit voor Polen en Litouwen de stagnatie van de graanproductie en de handel met Holland; er is
immers een beter leven mogelijk voor de redders van Europa dan graanboer te spelen voor Holland. Bovendien had de slag bij Wenen de Poolse en Litouwse akkers beroofd van haar vlijtig boerenvolk. Voor Holland betekent dit het einde van de Gouden Eeuw en tevens het
einde van de welvaart die al sinds de 13e eeuw in Brugge begon en al nasudderend verschoof naar de noordelijke Nederlanden.

Daarna breekt definitief de macht aan voor de Europese supermachten die in navolging van Venetië, Vlaanderen en Holland hun naties
vestigen rond handelsbelangen, imperialisme en burgercultuur. Deze ingrediënten zijn genoeg voor een politisering van de massa’s. Met dit
Europa van natiestaten waarvoor de burgerlijke Thomas Hobbes siddert van angst voor hun onderlinge confrontaties, is een einde
gekomen aan het Rijk en het verenigde katholieke Europa dat zich verbonden wist met, zowel haar heidendom als met het Oost-Romeinse
Byzantium en de heilige plaatsen.

Het christendom heeft zich niet alleen van haar wortels ontdaan, maar, nog belangrijker: ook van haar heidendom en dus van zichzelf. Een
ontworteld christendom kan niet anders dan seculariseren tot een sociaal-liberaal ascetisme dat haar banden met de akkers en de wouden
verloren heeft. Dit afgesneden christendom is de grootste oorzaak van de scheiding tussen kerk en staat. Had ze het volk en haar
heidendom gekoesterd, had ze het volk haar reserves weer laten opbouwen, dan was dit niet gebeurd, maar hoefde ook de vraag niet
gesteld te worden wie Europa (waarvan) zal redden.

Rusland

Intussen is er nog een christelijke macht met een half heidens volk over die over half- en ongekerstende horden beschikt. Vanuit het
islamiserende Byzantium is het centrum van de orthodoxe kerken min of meer verschoven naar Moskou. De Moskovitische Patriarch werd
na de val van Constantinopel in 1453 stilaan de belangrijkste van de orthodoxe patriarchen.

Stam- en familiegemeenschappen bevolken de Russische vlakten en wouden. Aan het einde van de Hollandse macht in de 17e eeuw
verschuiven de centra van de macht naar Engeland en naar Rusland. Symbolisch voor deze verschuiving is de leertijd van Peter de Grote in
Holland. Terug in Rusland, past hij alles toe wat hij in de Nederlanden geleerd heeft. Hij verruilt het Moskovitische Rusland voor een
keizerrijk. En een keizer heeft geen feodale onderdanen, maar een inzetbare massa die dient te gehoorzamen aan de absolute macht van de
keizer. Peter gebruikt zijn volk dan ook. Eerst wil hij Sint-Petersburg bouwen, al gebruikte hij daarvoor merendeels Zweedse slaven, maar
deze reuzenstad moet ook bevolkt worden. Al gauw ontdekken de Russische tsaren dat een volk in meerdere opzichten bruikbaar is.

Het Russische keizerrijk is door haar grootte en door haar vele inwoners nog in staat om Napoleon te verjagen. Engeland en Pruisen
strijken met de eer nadat de kracht van Napoleon door zijn Russische veldtocht in 1812 sterk was afgenomen. Hun ondankbaarheid blijkt
later nog eens als, later in de 19e eeuw Rusland oorlogen tegen Turkije voert, omdat Rusland het niet eens is met het beleid over de heilige
plaatsen in Palestina. Omdat Engeland bang is dat Rusland de Turken verslaat en zo teveel macht krijgt in het Middellandse Zeegebied,
waar het Albion op dat moment welgevallig haar oog op laat rusten en met haar handen in graait, steunt ze actief de Ottomanen. Rusland
ziet op dat moment van verdere oorlogsvoering af, maar Turkije en Engeland gaan gewoon door op de Krim.

Het is niet de enige ellende die Engeland daar veroorzaakt. Saillant detail van deze Krim-oorlog (1854) is namelijk dat voor het eerst een vrouw het slagveld betreed. Florence Nightingale doet wat nog geen andere vrouw deed. Naast deze schanddaad in de oorlogsvoering
maakt zij tevens de weg vrij voor het Rode Kruis en de Geneefse Conventie. Het moderne fenomeen van de scheidsrechter doet haar
intrede. Het denken in zogenaamd onafhankelijke scheidsrechterlijke instanties is een van de grootste plagen van de moderne tijd. Niets
mag nog eervol uitgevochten worden, maar de oorlog moet volgens vooropgestelde protocollen verlopen. Een kwestie van doorgestoken
kaart natuurlijk. Want een vooropgesteld protocol voorziet in een vooropgestelde uitslag.

De half gekerstende horden echter, vochten door de eeuwen heen niet onder toezicht van een internationale scheidsrechtersinstantie. Die
vochten voor hun familie, hun grond, hun geloof en voor het geloof van hun vorst. Voor de gewone vijand had men eerbied, omdat ook zij
hun eer verdedigden. Dat werd aan beide zijden gewaardeerd. Ieder mens had immers zijn eer. Deze horden discussieerden niet over het
eventueel terugtrekken van hun militairen zodra er een dode viel. Wanneer hun orde aangetast werd, trokken ze ten strijde en wanneer die
niet in het geding was, bleven ze thuis. Waar orde heerst is geen strategie nodig.

Niettemin; de Russen werden verslagen door de Turken en de Engelsen. Ze moesten gebieden in de Balkan afstaan. Deze vielen toe aan de
Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Het Sint-Petersburg van Peter de Grote is het einde van het tsarendom geworden. Vanwege
Sint-Petersburg is het Russische volk opstandig geworden en vanuit deze stad hebben opstandelingen uiteindelijk het tsarisme omver
geworpen.

Daarmee wordt ook de vreemde situatie van het Russische keizerrijk duidelijk: Sint-Petersburg vertegenwoordigt de Venetiaanse
burgercultuur, op het moment dat Rusland nog vele elementen bezit die het Heilige Roomse Rijk ook had. Aan de ene kant kon het
kruistochten houden; maar het kon anderzijds ook de Europese elite kunst en de burgerlijke cultuur domineren. De gespletenheid van
Rusland in aan de ene kant Slavofielen en aan de andere kant Eurofielen heeft onder andere deze oorzaak. In Europa is een veel duidelijker
strijd te zien geweest tussen Venetië en het Heilige Roomse Rijk middels schuivende scheidslijnen en afgebakende territoria. Maar in
Rusland vindt deze strijd plaats bínnen het rijk. De bouw van de burgerstad Sint-Petersburg plaatst de crisis tussen burger- en
familiecultuur in het hart van het rijk.
Het belangrijke verschil tussen Europa en Rusland is dit: de burgercultuur kon in Europa alleen maar groeien op plaatsen waar het volk
haar reserves in de strijd geofferd had. Peter de Grote heeft de burgercultuur in Rusland geïmporteerd zonder dat het volk tot dan toe een
grote en afmattende mobilisatie had ondergaan. Het is een grote fout van hem geweest, want deze stap heeft Rusland het tsarendom
gekost. Het Russische volk was op dat moment nog een vitaal volk en beschikte over reserves en wortels. En een vitaal volk verzet zich
tegen een opgedrongen burgercultuur.
Het verzet van het Russische volk tegen Sint-Petersburg toont dat een gezond en weerbaar volk de burgercultuur als grootste bedreiging
voor haar voortbestaan ziet. De interne strijd in Rusland hield zelfs niet op toen de 1e en 2e wereldoorlog haar miljoenen Russische
slachtoffers eiste in de strijd, maar het verzet brak pas toen Stalin zelf het volk begon te breken in de Goelag en de dreiging die daarvan
uitging. Stalin staat, tenminste wat het volk betreft, in rechte lijn met Peter de Grote.

Het Russische volk heeft haar matheid openlijk aan haar eigen leiders te danken, terwijl de reserves van de Europese volken altijd nog
onder het mom van een reddingsmobilisatie zijn verbruikt. Niettemin verkeert Rusland nog steeds niet in dezelfde matte fase als de
Europese volken. Er is meer blijven hangen van de Russische ziel van voor de mobilisaties. Dat is immers kort geleden. Familievorming en
volksleven zijn de diepste drijfveer van de mens. Daar ziet zij zijn reserves liggen, haar overleving en voortleving. Waar nog mensen over
zijn, ligt dus de mogelijkheid tot herstel, ongeacht de matheid van nu. Alleen: wat is er voor nodig om te herstellen?

De redding van Europa?

Tijdens een strijd of oorlog is een belangrijk deel van het volk afwezig. De geschonden banden en structuren zorgen voor een vrije ingang
van de burgercultuur uit Venetië en het economische model van schaarste, uitbuiting en het voortdurend inspelen op menselijke zwakte. Na
een oorlogsmobilisatie en in de roes van de overwinning is een volk op haar zwakst want juist dan verwacht ze niet de dolk in haar eigen
rug, en keer op keer heeft ze de doodsteek niet eens zien aankomen. Zo werd het volk gestimuleerd om de heidense wortels af te leggen in
ruil voor de burgerlijke levenswijze die het niet nodig had om heidens te blijven en aan de familie, de akker en het woud verklonken te
blijven. Burgers zijn per definitie niet-heidens en niet-volks.

De naties die Hobbes in de 16e eeuw met angst en beven had zien ontstaan toen het volk en haar volksleven nog redelijk intact waren,
waren haast noodzakelijkerwijs uitgegroeid tot de totalitaire staten van de 19e eeuw. Iedere staat is automatisch een machtsimperialist die
altijd meer macht wil en iedere gelegenheid zal aangrijpen om dat te bereiken. De staat heeft daartoe een aantal instrumenten uitgevonden
en toegepast. En dat proces is de eigenlijke mobilisatie: een volk verhinderen haar reserves weer aan te vullen middels een terugkeer naar
de wortels. Steeds grotere delen van het volk werden in die maalmolen opgenomen en gemobiliseerd. Het volk werd een politieke entiteit die
aan de oppervlakte door de staat werd uitgespeeld tegen de dictatuur van het kapitaal. Meer dan ooit houden deze twee elkaar in een
houdgreep, maar wat daaronder gebeurt – de ontworteling van het volk – dat is het belangrijkste waar zowel staat als kapitaal belang bij
hebben.

Nadat Napoleon verslagen was in 1815, grepen de Europese vorsten de gelegenheid om een verdere modernisering door te zetten die
Napoleon begonnen was. Wanneer de Fransen in 1806 een einde maken aan de duizendjarige zelfstandigheid van Venetië, is min of meer
duidelijk dat heel Europa een groot Venetië is geworden, waardoor een autonoom Venetië overbodig en zelfs lastig is geworden voor de
vorming van een Nieuw Europa. Met het einde van Napoleon wordt Europa herverdeeld en de contouren van dit Nieuwe Europa rijzen uit de
as van de oude rijken. Vanaf dat moment is iedere overwinning in een grote Europese oorlog erop gericht nog meer resten van het Oude
Europa te vernietigen. De laatste twee eeuwen zijn een grote zuivering van oude elementen en eliminatie van volkskrachten geweest.

Engeland en de Nederlanden hadden al nooit hun best gedaan om gekoloniseerde volken te kerstenen. Om ‘volk’ gaven zij niet, noch om het
eigen, noch om het koloniale volk. Bij uitstek in Engeland en in de Nederlanden heerste de macht van het geld ver boven de belangen van het
volk. Niet alleen richtte de expansie zich over de aarde, maar vooral ook naar binnen. De eigen massa diende voor eens en al onderworpen
te worden aan de staat. Iedere burger moest gepolitiseerd worden en deel uitmaken van de staat in plaats van familie of volk. Deze mens
wordt al vroeg geleerd zichzelf als probleem te beschouwen en zijn leven in te vullen met streven. Streven naar welvaart, streven naar
zelfbevrijding, streven naar emancipatie, streven naar meer democratie en nog meer veiligheid, streven naar minder rechten en minder
vrijheid en ten slotte, streven naar volledige gelijkschakeling met het abstractum ‘alle wereldburgers’. Staat en kapitaal zijn de grote
manipulatoren en profiteurs in deze ontwikkeling. De mens wordt in een illusie gehouden van louter streven. Hij heeft niets meer, geen
kinderen, geen rechten en geen familie. Iedere weerstand wordt direct gebroken. Hij heeft alleen nog zijn streven.
Een lijst met voors en tegens

Wat gebeurt er en wat moet er gebeuren? Een rijtje met voors en tegens: Zolang het niet duidelijk is, of niet duidelijk mag zijn wie de
parasieten van het volk zijn, is de vraag naar de redding van Europa een strikvraag. Er ligt een nieuwe mobilisatie in besloten, een nieuwe
kruistocht, gevolgd door meer matheid en een nieuwe ontgoocheling met, daaropvolgend grotere en loggere machtslichamen en meer
staatsmacht. Steeds opnieuw bleek iedere postmobilisatie de echte mobilisatie, de echte ontworteling, te zijn. Vrijwel iedere poging om het
volk te redden van haar matheid en uitputting eindigt in een sterkere staat, een machtiger kapitaal en een nog uitgeputter volk. Strijd tegen
de Islam heeft geen enkele zin. De strijd tegen de fundamentalistische Islam loopt uit op concrete maatregelen tegen orthodoxe christenen.
Gaat u allen rustig slapen; de staat waakt.

De bedreiging is niet een vijand buiten of binnen het volk, maar de vijand van het volk is al eeuwen lang haar politieke burgerelite die keer
op keer het volk een virtuele vijand opdringt om haar te verzwakken en zichzelf te versterken. De parasitaire elite groeit inmiddels boven
zijn slachtoffer uit en houdt hem met kunstgrepen in leven, om zichzelf in leven te houden, maar blijft wel die ledematen afsnijden die nog
een beetje tegenspartelen. En ook het kapitaal dat de volksmens reduceert tot een arbeider met louter economische belangen is een
bedreiging. De supermobilisatie en de burgercultuur en de staat moeten worden stopgezet. Wat moet een volk doen? Ver voor de
mobilisatie uitrennen, zich daarna omdraaien en tegen de mobilisator stelling nemen? Een contradictio in terminis die alleen maar door
een voorhoede kan worden uitgevoerd. Er moet een mobilisatie tegen de mobilisator plaatsvinden en dat is vrijwel onmogelijk.

Eigenlijk weet iedereen het al. Europa kent een spectrum van mogelijkheden tussen twee extremen: Aan de ene kant kan men alles wat nu
aan de gang is uit laten razen tot er niets meer van volk en vaderland over is en aan de andere kant kan er een staatsgreep gepleegd
worden door een voorhoede waarna de staat volledig afgebroken zal worden. Een staatsgreep in een land met een volk dat al eeuwenlang
kunstmatig in een afgematte toestand wordt gehouden en ondertussen is aangesloten op een globaal infuus, is een moeilijke zaak, maar
geen hopeloze zaak. Maar wat wil je met een staatsgreep als de rest van de wereld doorraast? Is er dan iets gewonnen? Nee, dan weet je
dat die orkaan vroeg of laat toch weer komt binnenwaaien. Een staatsgreep mag dus alleen het begin zijn en geen oplossing.

We zien immers steeds de crisis en de ondergang en de uiteindelijke vernietiging naderen, maar niemand weet hoe lang die op zich laat
wachten, zeker niet wanneer je het van het wachten laat afhangen. Niemand wil weten hoe Europa er dan uitziet. Voor wat het
toekomstbeeld van de vernietiging betreft blijft ons, afgezien van een onvoorziene goddelijke ingreep in de globale gang van zaken, alleen
het uit laten razen van de razernij over, in de hoop dat wij mensen er dan zelf nog zijn. Aan het einde van de razernij moet er een tijd
aanbreken van onbeduidend leven – hopelijk niet het provincialisme dat door de grootsteden gedomineerd zal worden.

Nu zijn we zo blij als een kind wanneer de waan van de wereld maar aan ons deurtje voorbijgaat, maar komt deze via de achterdeur gewoon naar binnen. En misschien hoeft zij niet eens binnen te komen, maar begint zij inmiddels wel in ons eigen huis of in mijn eigen
hoofd. Menige conservatief trapt in deze val. En ook de geschiedenis heeft laten zien dat wie zich van de razernij uitsluit, deze uiteindelijk
dubbel en dwars terugkrijgt, zolang de razernij zelf niet vernietigd is. Je helemaal afsluiten voor razernij is op dit ogenblik dus een
ascetische misstap. Er zal pas iets zijn gewonnen wanneer de wereld hier niets meer te winnen heeft en niet alleen voorbij trekt aan onze
Nederlanden en aan ons Europa, maar wellicht ook aan de aarde. Dat betekent dat alles in alle opzichten leeggeroofd en kaalgeplukt zal
zijn.

Maar de revolutie keert zich uiteindelijk altijd tegen zichzelf en dus doemt aan de andere kant van het spectrum de staatsgreep op. Een
toekomstbeeld van de ondergang mag nooit een argument zijn om de boel nu af te kappen. Daarvoor moet de ellende nu gaande zijn. En
dat is ook zo. Wij worden nu in een kunstmatige ontworteling gehouden en dat had al veel eerder moeten stoppen, of beter, het had nooit
mogen plaatsvinden. Voor zover wij de aarde, ons volk en onze goden weer willen leren kennen, zal het hoe dan ook moeten stoppen.
De pragmatische conservatief die nu echt iets ‘wil’ doen aan de crisis in Europa en deze wil doordrijft, begint zijn gang door de bestaande
instituties als protectionist, maar ziet na verloop van tijd dat hij niets blijvends achterlaat en voelt zijn energie ins Blaue hinein weg vloeien.
Hij rekt daarentegen alleen maar nodeloos het sterfuur van Europa, of houdt het sterven als status quo zelfs vrolijk in gang. Dus eindigt
hij uit humane overwegingen als links-liberaal die flink meehelpt om de laatste resten van Europa in de uitverkoop te doen totdat er niets
meer van over is.

Afgezien van de onbezonnenheid van deze pragmatische conservatief is het maar de vraag of er op het eindpunt van de uitverkoop nog
Europeanen overgebleven zijn. Dat is in ieder scenario van de toekomst de grote vraag. In het meest positieve geval zijn we er nog, hebben
minstens één burgeroorlog achter de rug en rest ons niets meer dan onbeduidendheid, nog minder dan het kleinburgerlijke, of zelfs het
volledig armoedige leven zonder winstbejag, te midden van de familie, dieren en wat werktuigen. Dat zou winst zijn voor een geworteld
volksleven die eindelijk haar reserves ziet groeien en aangevuld worden in plaats dat ze deze ziet wegvloeien naar haar parasieten, maar
veel is het ook weer niet. Die mensen zijn aan de vernietiging ontsnapt en dat is alles.
De Grote Zelfvernietiging van de moderniteit blijkt dus een zelfvernietiging van lik mijn vestje te zijn. De mensen die hopen de dans te
ontspringen hopen dat de Grote Zelfvernietiging niets vernietigt, terwijl we zien dat hij het wel doet. Hij begint alleen niet met de bijl, maar
met oogkleppen op hun hoofd. De hoop dat de zelfvernietiging weinig tot niets zal vernietigen is struisvogelconservatisme. Daarom komt
uit het bovenstaande web van voor- en tegenargumenten de staatsgreep uiteindelijk als beste inzending uit de bus. Maar de jury kan deze
vooralsnog niet tot winnaar uitroepen. De greep naar de staat is nu nog een greep vol lucht. De jury schrijft daarom een volgende
prijsvraag uit over de grijpbaarheid van de moderne parasieten. Meedenkers, inzenders en strategisten mogen opnieuw hun best doen.
Zolang het nadenken over een staatsgreep niet verboden is, moet dat gebeuren en wanneer dat wel verboden wordt, moet deze
plaatsvinden.

Opmerking

Dis essay is oorspronkelijk verschenen in bitterlemon magazine nummer 5 en opnieuw gepubliceerd in TeKoS nr. 130 onder dezelfde titel.


Lees verder...