zondag 30 november 2008

Doorgeslagen Christendom?

In de Maand van de Spiritualiteit, georganiseerd door het Nederlandse dagblad Trouw dat zich richt op vrijzinnige veertig-plus vrouwen met veel vrije tijd, de Katholieke Radio Omroep en christelijke uitgeverij Ten Have ligt vanaf de eerste dag de nadruk op de godsdiensten en specifiek op de rol van de kerken. Zoals zo vaak leidt praten over spiritualiteit uiteindelijk tot een berisping aan het adres van de orthodoxie, al dan niet via een aantal omwegen. Zo ook nu.
De eerste omweg is de filosoof Coen Simon die in de schijnwerpers staat vanwege zijn kritische boek over het individuele spiritualisme, Waarom we onszelf zoeken maar niet vinden. De overgang van de kritiek op de spiritualiteit naar een stevig verwijt aan de kerken wordt met verve door de atheïst Herman Vuijsje voor zijn rekening genomen. Hij flirt wel vaker met de klassieke moraal en mag in Trouw en de Bergkerk te Amersfoort de kerken toespreken. In een eenzijdig gevoerd functioneringsgesprek zet hij de kerken aan tot een donderpreekje zo nu en dan. Hij vindt dat de mensen te weinig vermaand worden en daar ziet hij voor de kerken een taak weggelegd. Wel ja, daar zijn de mensen wel aan toe. Maar van kritiek alleen kan men niet leven, waarvan acte.

Primus

De kritiek van Herman Vuijsje is niet alleen terecht, maar nog veel te beperkt. Het Nederlandse christendom zou volgens hem op bepaalde punten zijn doorgeslagen maar geldt dat niet ten aanzien van heel het Nederlandse protestantisme? De wat hoogmoedige jovialiteit achter deze uitspraak is schijn. Men kan immers zeggen dat doorslaan op bepaalde punten (wat hetzelfde is als een heel geloof funderen op een bepaald punt – solageloof) uit de aard van het protestantisme voortvloeit: puritanisme, evangelicalisme en het individuele spiritualisme zijn haar kinderen, maar ook het liberalisme komt uit haar voort.

De Reformatie deelt met de Islam en het liberalisme hetgeen Peter Sloterdijk in zijn jongst vertaalde boek, Het heilig vuur, noemt ‘de gedachte een correctie te zijn in het proces van de monotheïstisch openbaring’. De correctie vindt altijd plaats vanuit een bepaald Sola, dat de rest van de traditie, geschriften en de schepping onder zware curatele stelt. Met Sloterdijk kan men zeggen dat iedere reformistische godsdienst niet synchroon mét, maar als een tweede werkelijkheid áchter de werkelijkheid aanloopt om deze voortdurend te corrigeren. Ze is een extra slinger aan een uurwerk die de klok van de tijd nog een stukje sneller wil laten tikken.

Peter Sloterdijk heeft in vroeg werk als Eurotaoïsme al laten zien dat mechanismen in onze westerse cultuur, zoals deze tweede slinger aan een uurwerk – de vergelijking is voor mijn rekening – in feite het uurwerk op hol laten slaan, of juist de zwiep van de eerste slinger neutraliseren waardoor het klokje helemaal niet meer tikt en de tijd – en daarmee de geschiedenis – stil komt te staan. Over correctie gesproken.

Het op hol slaan van de geschiedenis om haar uiteindelijke stilstand te bereiken is het grootste thema van de afgelopen twee decennia – waarover meer onder punt drie – hetgeen terecht is. Het protestantisme heeft in de afgelopen vijfhonderd jaar laten zien dat ze niets anders kan en wil zijn dan de voortdurende en eeuwige correctie op het grote boze Rome. Telkens hangt het protestantisme weer andere motieven aan om Rome aan te vallen. De motieven zijn al zo vaak met zichzelf in tegenspraak geweest dat er inmiddels geen touw meer aan vast te knopen is. Het liberalisme heeft deze versnelde klokslag in feite overgenomen om de klok uiteindelijk in stilstaande positie te kunnen krijgen. Beide doen ook niet hun best om meer dan correctie te zijn, maar kunnen dat ook niet.

Het gewone tikken van de klok zoals die in vele huiskamers en op vele dorpspleinen duizend jaar geklonken heeft en het gewone leven dat zich daar rondom afspeelde, begint ons aan twee kanten te ontglippen: zowel in het zichzelf opvoerend protestantisme en spiritualisme waar hype na hype de mensen blijvend activeert, als in het verstarrende liberalisme dat alle levensdynamiek uitsluit. Het liberalisme mag gerust beschouwd worden als de meest ultieme ‘laatste monotheïstische openbaring’ aller tijden, namelijk die van de dood van God. Deze laatste openbaring ligt als een almachtig Sola over onze tijd maar belichaamt tegelijkertijd het einde van de tijd. Gods openbaring stopt niet alleen met zijn sterven, maar ook de wat zurige correcties daarop. De liberale paradox is dat het liberalisme als laatste van het laatste een eigen eeuwigheid wil creëren, terwijl ze vergeet dat ze eigenlijk niets meer is dan een van de vele correcties. Hoe liberaal het protestantisme ten opzichte hiervan geworden is blijkt uit de toenemende aandacht van protestantse theologen voor wat wel genoemd wordt de ‘zingeving na de dood van God’, en vervolgens door Karl Barth in het dualistische dogma van Gods absolute transcendentie in de leer is ingepast, welke natuurlijk de ontkenning is van iedere transcendentie.

Secundus

Het gevaar van het op hol geslagen klokje illustreerde Umberto Eco onlangs met het antwoord dat de pianist Arthur Rubinstein gaf op de vraag of hij in God geloofde. Hij zei: ‘nee, ik geloof niet in God. Ik geloof in iets groters’. God is niet alleen een inflatoir begrip geworden, maar er is een nieuw absolutisme voor in de plaats gekomen dat zich kan permitteren te zeggen dat ze groter is dan al het andere, zonder het ooit te hoeven invullen. Sterker nog: ze kan zich niet anders handhaven. Ze komt altijd morgen en nooit vandaag, laat staan dat ze er al zesduizend jaar is, maar men gelooft schijnbaar liever in het nog niet ingevulde geloof van morgen dan in een concrete Kerk met alle tekortkomingen en zegeningen. Eco constateert dat we meer van God en de godsdienst eisen dan waar de christelijke godsdiensten in kunnen voorzien. Maar omdat dat ‘meer’ van geen enkele kant gevuld wordt en noodzakelijk leeg blijft, wordt dat vooral ingevuld met eigen angsten: ‘De zogenaamde occulte wetenschappen openbaren geen geheimen. Ze beloven alleen dat er een geheim is dat alles verklaart en rechtvaardigt. Het grote voordeel hiervan is dat het een ieder toestaat om dit lege geheim te vullen met eigen angst en hoop (...) – de meest infantiele occulte fantasieën’ Dit loopt uit op Da Vinci-codes en boeken over pseudo-kabbalisme, rozenkruisers, tempeliers et cetera.

Men gelooft nu liever ieder nieuw boek en iedere nieuwe theorie totdat er weer een andere verschijnt, dan in een kerk, een God, de paus die op een duizenden jaren oude traditie staan, op nog oudere gecanoniseerde geschriften en een eenheid van leer, leven en schepping kennen. Spiritualisme is in feite het resultaat van vijf eeuwen protestantse versnippering waarin iedereen eigen theoloogje is gaan spelen en uiteindelijk alles zelf wel invult, niet met theologie maar met infantiele emoties.

Ook al gelooft men nu steeds in iets anders, het is niets anders dan een reformisme, een correctie op de bestaande monotheïstisch openbaring. Het verschil tussen dit spiritualisme en het liberalisme is letterlijk onzichtbaar: datgene wat groter is dan God wordt steeds groter, maar ook steeds leger en doodser. Eco haalt een citaat aan – de man aan wie deze zin gewoonlijk wordt toegeschreven heeft hem niet geschreven: ‘Wanneer iemand ophoudt in God te geloven, gelooft hij niet in niets. Hij gelooft in alles.’ Het wezen van het ietsisme is dat het niet ingevuld mag worden en dat men daarom voortdurend in alles moet geloven om maar niet in God en Kerk te hoeven geloven.

Tertius

Het atheïsme van Vuijsje heeft enigszins de schijn-tegen over zich afgeroepen. In de laatste eeuwen waarin zij God dood verklaarde en zich daarmee als allerlaatste correctie op de monotheïstische openbaring presenteerde, gaf ze de kerk eerst het deksel op de neus en heeft decennia lang de scheiding van kerk en staat op allerhande gebied tot stand gebracht en deze scheiding eerst zalig en daarna heilig verklaard. Nu die heilige scheiding er is en iedere religieuze partij wordt gekeurd op de eisen die de staat stelt (zie de SGP subsidies in Nederland), blijkt ook wat deze scheiding precies is: namelijk de onderwerping van de kerk aan de staat. De heilige scheiding wijst de gelovige niet op God maar op de allerheiligste staat. Want als de staat het monopolie op de moraal in bezit heeft genomen maar deze bij nader inzien in de samenleving niet zelf in de hand kan houden, eist ze bij monde van Vuijsje ineens van de Kerk om dat weer te gaan doen terwijl ze de kerk de mogelijkheden daartoe heeft afgenomen. “Het hedendaagse Nederland heeft weer een flinke scheut Mozes nodig. En de kerk zou daarbij de voornaamste schenker moeten zijn”. Vooral de Katholieke kerk is in de woorden van Vuijsje ‘een huppelgeloof van we nemen d’r nog eentje’ geworden, maar hij verzwijgt hoe dat zo kon komen. Tegen wie moet de kerk voorts donderen? Tegen de mensen die Vuijsje liever tam en mak wil houden? Zo’n kerk valt zelf onder het Ministerie van Temming, moet een KvK nummer hebben en voert niet Gods wetten uit, maar de eisen van de staat – van Vuijsjes staat: een beetje meer regels, wetten, behaviorisme en daarmee basta. Niet het priesterschap als goddelijk ambt, maar de priester als staatsambtenaar. Vuijsje mag in een enkel stuk Jezus Christus herhaaldelijk beledigen en tegelijkertijd even de Kerk van Christus op haar maatschappelijke plicht wijzen. Hij neemt zichzelf het recht voor atheïst te zijn maar neemt de Kerk in dezelfde zin hun ‘vrijblijvende karakter van de hedendaagse geloofsbeleving’ kwalijk. Hij moet een haast absolute scheiding van moraal en geloof vooronderstellen om het geloof om haar absurditeit te mogen beledigen en de kerk op haar morele positie terecht te wijzen. De vraag rijst: wil Vuijsje wel de nieuwe Mozes waar hij om roept, of wil hij een nauwkeurig van tevoren geselecteerd scheutje Mozes dat de kerk mag (moet) schenken van de staat? Een Mozes die de berg afkomt met nieuwe geboden, niet van God maar van de staat. Kortom, een ontmande Mozes.

Het antwoord op deze vraag wordt door Vuijsje zelf gegeven wanneer hij blijk geeft weinig te hebben begrepen van Sloterdijks boek dat hij citeert, namelijk Woede en Tijd. Sloterdijk is daar namelijk in discussie met Fukuyama’s Het einde van de geschiedenis en de laatste mens uit 1992. Daarin gaat het over de toorn (thymos) en hij verwijt het gros van de Europese filosofen die de laatste zestien jaar over Fukuyama’s boek hebben gekwebbeld dat ze er niets van begrepen hebben. Ze aanvaarden het begrip thymos gewoonweg niet, netzo als Vuijsje in zijn tweede zin over Sloterdijks boek via de omweg van de publieke verontwaardiging direct de thymos afschrijft. Want hij ‘wil het liever niet over de thymos hebben’, maar vindt publieke verontwaardiging een beter woord. Hij begrijpt het dus niet. Zoals Sloterdijk in Woede en Tijd zegt dat de Europese filosofen niets van Fukuyama begrepen hebben en Derrida in het bijzonder niet, zo mag ook gezegd worden dat Vuijsje niets van Sloterdijk begrepen heeft om exact dezelfde reden.

Waarom moet men in deze contreien niets van Fukuyama en Sloterdijk? Waarom vertaalt en leest men alle boeken en artikelen van hen maar interpreteert ze hardnekkig en vasthoudend onjuist? Waarom begrijpt een Vuijsje niet dat thymos bij uitstek niet de door publiciteit gekanaliseerde verontwaardiging is, maar het zuivere eer- en schaamtegevoel zonder de filters van de media en allerlei therapeutiserende (reformerende) mechanismen. Bij Plato en C.S. Lewis is de thymos (of het hart) zelfs de brug tussen de rede en de begeerte, tussen hoofd en onderbuik. Het is juist het cruciale punt van Sloterdijk en Fukuyama dat de thymos gevangen wordt gehouden in een publieke opinie en andere reformistische mechanismen hetwelk onafzienbaar grote problemen in de samenleving veroorzaakt. Een kunstmatig primaat van publieke verontwaardiging zoals die in onze tijd geldt, sluit iedere thymos uit en dus ook iedere balans tussen rede en begeerte. Rede en begeerte zijn nu, zonder deze thymos, losgeslagen en ongefundeerde krachten in de maatschappij geworden. Mozes was de zachtmoedigste man op aarde, maar kon wel met het zwaard omgaan toen het volk het gouden beeld ging aanbidden. Een groot deel van het volk kwam om. Vuijsje wil deze Mozes natuurlijk niet terug, maar alleen het idee van regels en wetten. Hij hoopt dat de echo van Mozes weer voor even genoeg zal zijn. Mozes heeft een klank in zijn naam waar Vuijsje een gebiedend wijsje op kan fluiten.

Er is in deze tijd geen groter taboe dan de idee dat ieder mens beschikt over eigen eer- en schaamtegevoel en dat iemands eergevoel als het erop aan komt alleen te herstellen is door de geschondene zelf. Er is niets dat zozeer publieke woedeaanval na publieke woedeaanval over zich heen krijgt als de thymos zelf. Sloterdijk en Fukuyama brengen het taboe op de thymos in verband met het taboe op de man en de mannelijkheid. Eer, moed en toorn zijn voor hen bij uitstek mannelijk eigenschappen die in deze tijd aan de man onthouden worden, met desastreuze gevolgen.

In Nucleus van oktober 2008 schreef Christophe Buffin de Chosal dat de ontmanning tegenwoordig al op het schoolplein begint. De jongen krijgt geen gelegenheid meer om de deugd van de moed te oefenen op het schoolplein en moet in feite afstand doen van zijn eer voordat hij in staat wordt gesteld zich erin te oefenen. Men opereert in jeugdbendes en oefent zich zo in de lafheid. Zoals iedereen weet heeft Buffin de Chosal gelijk. De school is de bakermat van de vrouwelijke beschaving en vrouwelijke waarden. Maar het gekke is dat er in dit debat door alle deelnemers wordt gewezen op de desastreuze gevolgen hiervan, juist voor de vrouw. Zonder man met moed en eer weet men unaniem zeker dat er ook geen vrouw over zal blijven, laat staan een vrouwelijke beschaving. De zogenaamde vrouwelijke beschaving bestaat dus ook niet. Men krijgt enkel een geperverteerde vrouwelijkheid. Het zijn, kortom, de problemen waar Vuijsje weliswaar zo uitgebreid over anekdotiseert, maar die hij niet bij naam wil noemen en die in Europa hardnekkig niet bij name genoemd mogen worden. Het is voor ons en voor de heer Vuijsje niet alleen raadzaam om Sloterdijk te lezen zoals hij het schrijft, maar zich ook in het debat daaromheen te verdiepen want dat heeft diepe wortels in de twintigste eeuwse filosofie en sociologie – helaas vooral Angelsaksisch. Het doorgeslagen Christendom kan niet los worden gezien van de doorgeslagen staatsmacht. Wanneer men kritiek wil leveren op de maatschappij, volk en kerk, is het ook raadzaam om niet de rol van de bewust misinterpreterende lezer te spelen. Men moet wel heel selectief lezen, wil men het hierboven gestelde probleem bij deze auteurs niet als centraal te achterhalen. De boeken die elkaar citeren en een centrale rol in het debat spelen, zijn:

Plato, Politeia
G.K. Chesterton, Wat mankeert de wereld? (What's wrong with the world?) 1910
A. Huxley, Heerlijke nieuwe wereld, 1935
C.S. Lewis, De afschaffing van de mens, 1942
C. Lasch, De cultuur van het narcisme, 1978
C. Lasch, Haven in een harteloze wereld, 1980
F. Fukuyama, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens, 1992
P. Sloterdijk, Eurotaoïsme, 1989
P. Sloterdijk, Woede en Tijd, 2006
H.C. Mansfield, Mannelijkheid, 2006


Lees verder...

De Opinieversneller

Op 10 september j.l. werd in Genève de deeltjesversneller CERN in gebruik werd genomen, maar een andere versneller draaide toen reeds op volle toeren: de opinieversneller. Alle voorlopige testresultaten wijzen in eenzelfde richting: de identiteit van onze samenleving raakt door de versneller steeds sneller op drift. Door Erik van Goor en Tom Zwitser.

Wat is een identiteit waard in een tijd waarin alles los is komen te staan? Wat is de identiteit van een natie waard wanneer opinieversnellers er de handen naar uitsteken? Niet veel. Zoals menig Europees land is ook Nederland op zoek naar een identiteit. In opdracht van het kabinet formuleerde de WRR (Wetenschappelijke Raad Regeringsbeleid) de Nederlandse identiteit. Volgens de WRR – en het kabinet – ligt de Nederlandse identiteit besloten in de kernwaarden van de rechtsstaat, namelijk vrijheid, respect en tolerantie. En wee degene die hier vraagtekens bij plaatst.

Dat ondervond het ondertussen ter ziele gegane opinieblad Opinio. Dit blad waagde het een pastiche van een toespraak van premier Balkenende te plaatsen met daarin een boodschap die de premier volgens Opinio nooit zegt, maar wel zou moeten uitspreken. Namelijk de boodschap dat het christendom fundamenteel verschilt van de islam en dat dit gevolgen heeft voor het debat over de Nederlandse identiteit. Premier Balkenende was not amused over de satire en spande een rechtszaak aan tegen het blad die hij prompt verloor. De rechtszaak laat de kortsluiting zien tussen twee werelden. Namelijk de wereld van de opinieversnellers en die van de pastiche.

Opinieversneller

Na zo'n 80 jaar van nadenken en na zo'n 40 jaar van experimenteren kunnen we eindelijk zeggen dat de grote opinieversneller af is en volop in gebruik genomen is. In een grote ring van satellieten rond de aarde kunnen nu opinies worden versneld tot de opinie in zijn kleinste deeltje zichtbaar wordt. De motoren van deze versneller zijn de talloze satellieten die rond de aarde zweven. Opinieleiders hebben grote verwachtingen, maar sommige geleerden hebben er hun twijfels bij.

Onder het motto 'Geen leugen zo snel of we versnellen hem nog wel', werd de opinieversneller afgelopen week officieel geopend. Delen van de versneller waren al veel langer in gebruik, maar de afrondende fase werd afgelopen week afgesloten. Men verwacht dat men binnenkort opinies tot voorbij de snelheid van het licht kan brengen. Het zou de grootst denkbare snelheid zijn die er in het heelal bereikt kan worden en de opinie is daarmee de benaming 'lopend vuurtje' ook behoorlijk ontgroeid. Dan wordt echt duidelijk uit wat voor substantie opinies eigenlijk bestaan. Voor de meeste opinieleiders blijft dat namelijk nog steeds gissen. Er zijn verschillende theorieën over opgesteld, maar die stellen wetenschappelijk eigenlijk niets voor en zijn geen van allen houdbaar. Alhoewel men verwacht dat men snel duidelijkheid krijgt over de substantie van opinies, is het tegelijk een van de problemen die de opinieversneller met zich mee brengt.

Naast alle euforie zijn er namelijk ook enkele geleerden die waarschuwen dat deze publieke opinieversneller niet alleen opinies versnelt, maar dat ze alles versnelt en zo een zwart gat creëert waarin ons hele bestaan kan verdwijnen. Niet alleen vanwege de alles overtreffende snelheden die bereikt kunnen worden, maar vooral vanwege de gigantische overschatting van de opinie. Er zijn zelfs geleerden die stellen dat opinies an sich louter vernietigend kunnen werken.

In het verweer daarop is een staatscampagne ontstaan om de burger de juiste opinies bij te brengen. Impliciet erkent men weliswaar dat opinies ook negatief kunnen uitwerken, maar benadrukt men de verantwoordelijkheid van de politiek om 'de burger' te doordringen van "democratische waarden en verantwoordelijkheden die het fundament vormen van de samenleving". Daarom wordt er een handvest opgesteld waarin komt te staan dat opinievorming het belangrijkste fundament van de samenleving is.

Kritiek

Afgelopen woensdag antwoordde een geleerde daarop dat hij juist bang is voor de gevolgen van deze scheiding tussen opinie en samenleving: wanneer opinies als basis van de samenleving worden beschouwd en daarvoor een dienovereenkomstig experiment als de opinieversneller wordt opgestart, zal tijdens het experiment juist de samenleving vernietigd worden. Hij formuleerde de verwachting dat de opinieversneller uiteindelijk een samenlevingsversneller zal zijn. Men wil met de opinieversneller zogenaamd de structuren van de samenleving bestuderen, maar zodra men ertoe in staat zal zijn, is de samenleving zelf al verdwenen in de malle molen van de publieke opinie.

Hij onderbouwde zijn betoog met de resultaten die de publieke opinie de afgelopen 80 jaar tot nu toe heeft behaald: daarin heeft zij bepaalde zaken met vernietigend resultaat versneld. Bijvoorbeeld de kunsten. Zodra het principe van 'kunst om de kunst' tijdens het Interbellum gemeengoed werd in de kunstwereld, bleken de vernieuwingen zich op te stapelen. De eerste resultaten hiervan waren verbluffend, maar op een gegeven moment ging de kunstwereld zozeer om de vernieuwingen draaien, dat de kunst volledig leeg werd. Alle kunst was eruit gecentrifugeerd en de versnelling van vernieuwingen bleef als enige over. Nu heet alles kunst zolang het kunstje nog nooit eerder vertoond is. Maar wat er precies vertoond wordt, dat weet niemand meer.

Maar niet alleen de kunst, ook de cultuur staat aan deze centrifugale krachten van de versneller bloot: na de oorlog werd men in een steeds sneller tempo overweldigd door nieuwe en andere culturen dat alle eigenlijk cultuur is verdwenen uit ons dagelijks leven. Cultuur kan alleen nog de vorm van opinies aannemen – waarvan de substantie nog steeds betwijfeld wordt – maar staat niet meer in direct verband met ons dagelijkse leven.

De opinieversneller is dus een soort mechanisme dat voortdurend meningen vernieuwen moet. Het gaat niet om de inhoud van de meningen, maar het gaat erom dat ze in een steeds sneller tempo vervangen worden. Mensen hebben dus ook geen blijvende principes meer, maar krijgen de nieuwe inzichten van bovenaf aangeleverd. Voortschrijdend inzicht wordt een voorthollend inzicht en een voorthollend inzicht, wordt uiteindelijk een inzicht dat struikelt over andere inzichten. Niemand wil nog inzichten en niemand wil ergens nog een mening over hebben, laat staan principes. Einde samenleving.

De geleerde stelde openlijk de claims van de opinieleiders aan de kaak dat de opinievorming de samenleving van belangrijke inzichten voorziet. "Waarom" zei hij simpel, "zouden opinies belangrijke inzichten aanleveren, als er volgens hen ook verkeerde opinies bestaan? Als opinies inzichten aanleveren, waarom doen opinieleiders dan zoveel moeite om ons alleen in de volgens hen juiste opinies te doen geloven? Zij doen ons geloven dat er ook 'verkeerde opinies' bestaan, maar ik vermoed dat opinies veel eerder tegen de gebruikelijke inzichten zijn gekant. De samenleving mag zelf blijkbaar geen inzichten koesteren of krijgen, maar moet voortdurend de juiste meningen aangeleverd krijgen en aanhangen.”

Volgens deze geleerde is een samenleving die structuren heeft er bij gebaat dat mensen naar principes en inzichten leven en niet juist zo worden afgestompt dat ze geen principes en inzichten meer willen hebben. Mechanismen als opinieversnellers ontdekken dus niet de structuren van samenlevingen, maar vernietigen die juist. En, zei hij, “dat vernietigen begint al door te bewerend dat de democratische waarden en verantwoordelijkheden het fundament van de samenleving vormen.”

Plamuurmes

Alle zaken die sinds het begin van de mensheid vastliggen, zoals bijvoorbeeld moederschap, vaderschap, solidariteit en het leven van alledag, worden nu zelf door de opinie van de dag voorafgegaan. Moederschap is dan niet alleen iedere dag weer wat anders, maar is vooral iedere dag ietsje minder van wat ze de dag ervoor was. Ze wordt door de juiste opinies zogenaamd bevrijd uit verstikkende structuren – i.c. die van het vaderschap. Dit vaderschap is helemaal de weg kwijt en is al jaren helemaal niets meer. De opinieversneller gooit bij elke versnelling steeds meer 'samenleving' over boord. En pas als het weg is, hoor je mensen zeggen dat dat best erg is, maar ja, dat is dan hun mening. En die zullen ze in korte tijd ook wel weer ingeruild hebben.

Dit schrikt natuurlijk af. De opinieversneller doet weliswaar goed werk, maar de politiek – of liever gezegd: het volk is nog niet zover. Damesromannetjes en pretparken drijven niet op losse deeltjes, maar op samengeklonterde emoties en verwachtingen. Een versnelde leugen kan nog zo snel zijn, een politicus zal het toch bij de langzame leugentjes moeten houden.

Waar geen opinies meer zijn, of waar ze niet meer durven worden uitgesproken, ontstaat er een ander circuit: het zwarte circuit van de pastiche. Een mooi voorbeeld klonk er tijdens de Troonrede van Koningin Beatrix tijdens Prinsjesdag in Den Haag, het moment waarop de Nederlandse kabinetsplannen voor het komende jaar worden gepresenteerd. Op de Derde dinsdag in september, klonk de mooiste pastiche sinds tijden – mooier dan de pastiche in Opinio – uit de mond van de Nederlandse vorstin: “Kracht ontleent ons land aan de democratische rechtsstaat die burgers bescherming en houvast biedt. Gelijkwaardigheid, vrijheid, solidariteit, democratie en de principes van de rechtsstaat verdedigen wij in binnen- en buitenland. Samen dragen wij daar verantwoordelijkheid voor. De regering verleent steun aan de oprichting van een Huis van de Democratie en Rechtsstaat. Er komt een code voor 'goed besturen', waarin helder staat wat burgers van overheden kunnen verwachten. Verder zal een staatscommissie ingesteld worden die onder meer zal bezien welke mogelijkheden er zijn om de Grondwet beter toegankelijk te maken. Er komt een Handvest verantwoordelijk burgerschap. Alle inwoners van ons land dienen doordrongen te blijven van de democratische waarden en verantwoordelijkheden die het fundament vormen van de Nederlandse samenleving.”

Met een plamuurmes schraapte de Koningin wat resten uit de vaderlandse parlementaire en journalistieke geschiedenis om daar kracht aan te ontlenen. Alles is zo duidelijk dat er een code moet komen, een Handvest, een staatscommissie, een “Huis van de Democratie en Rechtsstaat” (let op de hoofdletters). Vermengd met de pasticheresten van Opinio diste de vorstin dit op aan het Nederlandse volk.

Welk volk? De opinieversneller doet zijn werk grondig. Is er een Belgisch volk? Een Brits volk? Of zelfs maar een Nederlands volk? De identieke deeltjes identiteit vliegen wereldwijd rond. Zelfs in het buitenland moeten volgens de Koningin onze militairen deze deeltjes ‘beschermen’. Of liever gezegd: de opinieversneller moet beschermd worden. Tegen oververhitting en het doorsmelten van onderdelen. En tegen zandkorrels in de raderen. Want zand, daar kan een opinieversneller niet tegen. En afwijkende meningen. En pastiches. Eigenlijk kan een opinieversneller nergens tegen. Daarom slingert ze alles maar in de rondte. Tot er een identiteit uit tevoorschijn komt. Want rondtollende identiteiten; daar heeft onze tijd behoefte aan.


Lees verder...

woensdag 5 november 2008

De verlamming van het spel

De Olympische Spelen zijn nu weer enkele weken voorbij, en ook de politieke protesten daaraan voorafgaand zijn effectief tot zwijgen gebracht door goed geregisseerde sportshows en mediacampagnes. Het verzet tegen China is uiteindelijk volledig geflopt. In feite zijn ook de Spelen zelf geflopt; er wordt steeds minder gestreden en er worden steeds meer "overwinningen" door de jury bepaald. Maar dat mag niet gezegd worden. Kritiek op de Spelen is kritiek op de moderniteit. Een essay in Nucleus van september 2008.

In het onlangs verschenen essay “Liggen of staan, dat is de kwestie” [1] onderscheidt Peter Sloterdijk de gesloten Romeinse arena van haar voorganger, het Griekse stadion, die een langgerekte U-vorm heeft met een open zijde waar zich de tempel bevindt. “De gedachte hierachter is dat het wedstrijdterrein openstaat voor de goden en dat de atleten hun oefeningen coram deis uitvoeren.” De Romeinse arena is daarentegen een gesloten toneel dat afgesneden is van de werkelijkheid buiten het stadion als van de goden.

Dat er een verschil is tussen de arena en de werkelijkheid is ook de roeier Rogier Blink opgevallen. In de Volkskrant van 3 september uitte hij zijn ongenoegen over gecensureerde internetpagina’s, geschaduwd worden na het verlaten van het Olympisch dorp en over vrijwilligers die geen vrijwilligers bleken te zijn. Hij kijkt met verbazing terug, “een gevoel dat mede is veroorzaakt door de onophoudelijke stroom positieve berichten in de media, terwijl ik het gevoel heb dat we met zijn allen optraden in het grootste toneelstuk aller tijden.” Hij doelt op het feit dat China zich niet overeenkomstig met haar werkelijke toestand heeft gepresenteerd en dus haar misstanden wegmoffelt. Op het eerste gezicht een nobel verwijt. Maar had China zich dan met haar allerarmsten moeten presenteren? Of met de dissidenten die ze gevangen houdt? Of met een gemiddelde van haar volk, inclusief schooiers en tuig? Of had ze geen stadions mogen bouwen omdat het daarvoor landbouwgrond was? Mag een land zich niet op haar best presenteren? Of had ze de geïnvesteerde 25 miljard in meer hulpbehoevende zaken moeten steken?

Het is een misplaatst socialisme dat veel westerlingen aannemen. Ze gaan eraan voorbij dat voor alle Olympische Spelen miljarden worden geïnvesteerd die nooit terugverdiend worden – die dus alleen een investering zijn in het imago van het organiserende land, laat staan dat die ten goede komen aan de allerarmsten. Ga dan als sporter uit principe niet naar de Spelen. Er zit dus een ander ideaal achter het geklaag van deze sporter.

De Olympische Spelen zijn oorspronkelijk bedoeld om helden af te leveren. Nu er meer dan 300 gouden medailles te verdienen zijn en nog eens een dubbel aantal zilveren en bronzen medailles, is meedoen belangrijker geworden dan winnen, want de overwinning is gehumaniseerd. Er ontstaat een stemming van ‘iedereen is winnaar’, degene met een gouden medaille is hooguit gradueel wat cooler dan degene met zilver en brons en de rest. Daartegen steekt de houding van het organiserende land schril af. China presenteert zich namelijk niet alleen als een imagowinnaar, ze won ook afgetekend het landenklassement met de meeste gouden medailles. In China is iets van de oude heldenmoraal te bespeuren, terwijl de wereld in de illusie verkeert dat verliezen niet meer mogelijk is. In China zijn winnaars nog helden en is de gemiddelde Chinees trots op zijn land. De Olympische Spelen zijn onderdeel van een gevaarlijke droom geworden en de 15.000 (minus 300) sporters die niet komen om te winnen gaan klagen over de winnaarsmoraal. Winnen wordt ineens afgedaan als toneelspelen, als een mediacircus en als zelfverheerlijking van China.

De vanouds pacificerende werking van de Spelen – de Grieken legden alle oorlogjes neer tijdens de Spelen – heeft in de moderne versie juist tot een verlies aan heldenmoraal geleid. De Griekse Spelen koesterden de heldencultus. De overwinnaar werd in steen gehouwen in de galerij van vorige winnaars bijgezet. Grieken kenden geen wereldrecords, want hadden geen tijdmeting. Het ging om de snelste en sterkste van het moment. Winnen bij de Grieken was simpel: iedere atleet betreedt de laan met standbeelden van vorige winnaars voor hij überhaupt winnaar zou kunnen worden. Dat brengt hem eerbied voor zijn voorgangers bij. Wanneer hij wint - voor het aangezicht van de goden – wordt ook zijn standbeeld bijgezet in de rij met helden.

De kern van de sport – het vechten en winnen of verliezen – begint nu daarentegen volledig ondergesneeuwd te raken. De Romeinse arena waarin men nu sport bedrijft en die volledig gesloten is, is volgens Sloterdijk een immanentiemachine. De duim van de Romeinse keizer bepaalt alsnog het lot van de winnaar en de verliezer. In de arena komt langzaamaan alles stil te staan. Het echte gevecht is in de dans tussen alle reglementen, scheidsrechters en eindoordelen van jury’s vrijwel geneutraliseerd. Niet voor niets verscheen er aan de vooravond van de Spelen in dagblad De Pers een begrijpelijk pleidooi voor het terugsnoeien van het aantal sporten, maar ook voor het uitsluiten van jurysporten op de Spelen [2]. De Spelen zouden weer moeten draaien om de snelste en de sterkste. Eigenlijk is alles wat door een jury beoordeeld moet worden dubieus: “Het publiek ziet een spierbundel sierlijk aan de ringen hangen. Vijf minuten wachten later krijgen we te horen dat het ene jurylid hem een 6,3 heeft gegeven, en een van zijn collega’s vindt het een 7,5 waard. Blijkbaar weten zelfs juryleden niet wat een goede kür is en wat niet – laat staan het publiek.” Ieder weldenkend mens kan hier alleen maar mee instemmen. Toch waren de reacties van de lezers niet mals. Sport is blijkbaar een zenuw van deze tijd en deze even flink prikkelen veroorzaakt een collectieve pijnreactie.

In de zoektocht naar eerlijke sport is het moeilijk om het echte gevecht te vinden. Strijdbare sporters zijn er nog wel, maar verdwijnen. Taekwondo is een tamme vechtsport waar de jury belangrijker is dan de tegenstander. Wanneer men nu, om het blote knuisten- en betere voetenwerk te mogen aanschouwen naar harde sporten als handbal en waterpolo moet kijken in plaats van naar boksen en judo in allerlei klassen waar de fut helemaal uit is weggeëbd, is er toch iets behoorlijk verkeerd gegaan. Vechten komt nu neer op de ander ontwijken en achteraf door de jury tot winnaar worden uitgeroepen.

Maar ook in de poging om jurysporten zogenaamd objectiever te maken, zijn de nadelen groter dan de voordelen en blijft het probleem minimaal even groot als tevoren. Nu kan bijvoorbeeld een degelijke gemiddelde turner die gedisciplineerd zijn puntentotaal bij elkaar turnt een betere waardering krijgen van de jury dan een geniale turner die hem op alles overtreft, maar een foutje maakt waardoor hij een bepaalde puntencombinatie mist, zoals Artemev op het voltige paard overkwam. [3] Genialiteit, noch extra briljant toegevoegde bewegingen worden nu nog gewaardeerd of beloond. Iedereen turnt nu vrijwel dezelfde oefeningen in de meest winstgevende combinaties. De grijze middenmoot profiteert. De mate waarin men het eigen lichaam tot in de finesses weet te beheersen is niet zonder meer vergelijkbaar met de zelfbeheersing van anderen. Het wordt pas meetbaar (en dus vergelijkbaar) wanneer deze beheersing en techniek in criteria van kracht en snelheid worden gegoten.

Om de invloed en aanwezigheid van scheidsrechters en jury’s tot een minimum te beperken, en om sport de maximale helderheid te geven, moeten de oude criteria van snelheid en kracht noodzakelijkerwijs terugkeren. De eerste die over de meet komt, of diegene die zijn tegenstander tegen de grond mept is de winnaar. Als je niet goed bent in boksen vanwege je iele gestalte, moet je maar gaan boogschieten of heuvelop fietsen. Nu wordt het meppen om zeep geholpen in ruil voor geplaatste stootjes zonder gevolgen dan alleen een door de jury toegekend punt. De punten of strafpunten leveren een winnaar op zonder dat we een echt gevecht hebben gezien. Daarentegen worden bij handbal en waterpolo het maken van overtredingen even hoog, zo niet hoger aangeslagen dan puntjes scoren. Het ronduit hinderen van de tegenstander of doelbewust overtreden van de regels is gek genoeg een van de belangrijkste zaken van het spel geworden. Laten we dan in vredesnaam rugby weer invoeren, waar overtredingen en punten maken een goed geïntegreerde eenheid is geworden en bovendien helden oplevert.

Maar daarmee hebben we de transcendente werkelijkheid van het Griekse stadion niet teruggekregen. En de moderne cultuur begeeft zich volgens Sloterdijk “op gevaarlijke paden wanneer ze in de sport eerder bij de Romeinen dan bij de Grieken aansluiting zoekt”. Het geklaag van roeier Blink snijdt dus wel hout: hij heeft in een groot toneelspel geacteerd, maar dat ligt meer aan de opzet van de Spelen en de sport zelf, dan aan China als organisator. Laten we clementie hebben voor de ‘eerlijke’ klasse waarin Blink uitkomt – met acht man zo snel mogelijk een roeibaan oversteken – maar niet voor de moderne sportbeoefening zelf. De Spelen zijn onderhand iets heel anders geworden dan een podium waarop heldendaden verricht worden. Dat ligt aan de ‘Olympische gedachte’ en aan haar waakhond, het IOC. Wat de laatste decennia namelijk steeds weer terugkeert is de veelgehoorde wens ‘om de Spelen tot een succes te maken’. Wie weet wat we ons daarbij moeten voorstellen? Men gaat ernaar toe om de krachten te meten met de besten en hopelijk de competitie te winnen. Wat moet men daarnaast nog doen?

Kenneth Minogue laat in zijn artikel “Christophobia and the West” daarvan iets zien. [4] Hij benadert de idee achter de moderne Spelen als een ersatzgeloof, een geloof-in-de-plaats-van. ‘Olympianisme’ is een geloof in een verlichtte en intellectuele elite die “menselijke verbetering op wereldschaal kan en moet brengen door de volken van de wereld tot een grote gemeenschap te maken, gebaseerd op het universele plezier in de juiste mensenrechten”. Succesvolle Spelen moeten dus iets zichtbaar maken van een superieur ras waar iedereen die dat wil, deel van uit kan maken. Ieder die dat wil, spiegelt zich dus aan door de jury naar voren geschoven winnaars, die zich op hun beurt weer spiegelen aan alle aandacht die de wereld hen schenkt. De Romeinse arena kweekt narcisten waar toeschouwers zich aan spiegelen. Toen sport ingezet werd voor de karaktervorming is zij in feite heel snel aangewend voor het vormen van een verkeerd karakter dat geen goden meer kent, maar alleen publiek om zich heen heeft dat de sporter verafgoodt. [5] En ja, dan is het natuurlijk zuur wanneer je als roeier naar de Spelen gaat en door krijgt dat de hele idee van dit superieure ras een groot toneelstuk is en dat de werkelijkheid ietsje harder is. Maar daar heeft de mondiale narcistengemeenschap geen boodschap aan.

Hoe ironisch dat juist tijdens dit evenement een door het Westen gesteund landje een nog kleiner landje binnenviel om het even in te lijven. Hoe ironisch dat uitgerekend Rusland daar een stokje voor stak. Wie is hier de toneelspeler, wie de bedrieger en wie de held? Het Westen speelt hier de dubbelrol van de jury die zichzelf tot winnaar uitroept. De jury wijst Rusland als verliezer aan terwijl ze de held moet zijn. Politiek is voor het Westen ook een jurysport. Maar in de Romeinse arena is geen uitweg. Eigenlijk staat alles stil. Die stilstand wil men meten en er gradaties in aanbrengen. Goden, helden en tragiek zijn van de arena buitengesloten, want die breken altijd door alle vooraf vastgestelde categorieën heen. De stilstand is zo prangend geworden, dat iedere poging om beweging in de zaak te krijgen felle reacties oproept. Men wil het gevecht hoe dan ook buiten de werkelijkheid houden, net als de goden en de helden. Nu krijgt men twee opponenten die tot aan de tanden bewapend op de mat verschijnen, maar geen fin verroeren. Na afloop wordt er zonder vechten iemand tot winnaar uitgeroepen van dit Koude Oorlogje. De jury is hier de echte winnaar zolang ze het gevecht op de mat weet te vermijden – alleen zo zijn de Spelen een succes. Ook het Olympianisme van de VS en de NAVO loopt inmiddels zodanig uit de pas met de werkelijkheid dat ze een karikatuur van de eigen rol is geworden. Ze raken totaal de weg kwijt wanneer haar gezag als jury genegeerd wordt. Terwijl voor het Westen politiek en sport een soort Koude Oorlog zijn, komen er elders weer heldendaden en helden boven drijven. Een gunstige ontwikkeling in narcistenland.

Noten

[1] Peter Sloterdijk: “Liggen of staan, dat is de kwestie”, in Trouw, 21 juni 2008

[2] Marten Blankesteijn & Geert Jan Hahn, “Op zoek naar de beste mens”, De Pers, 7 augustus 2008

[3] http://www.youtube.com/watch?v=VhSDcgsDMcc & http://www.youtube.com/watch?v=CkzNUHqUNNM&feature=related

[4] Kenneth Minogue, The New Criterion, nr. 21, june 2003

[5] Christopher Lasch, De cultuur van het narcisme, blz. 160


Lees verder...