bitterlemon.eu - LIJSTTREKKERSDEBAT
een column, door Tom Zwitser, 5 november 2006
Vrijdagavond keek half Nederland weer naar het lijsttrekkersdebat, of naar de commentatoren van het
lijsttrekkersdebat. Ik niet. Ik luisterde zaterdagochtend via de radio naar een commentaar op de commentatoren van
het lijsttrekersdebat. Deze besprak zowel de lijsttrekkers, als de commentatoren.
Deze commentatoren bepaalden naderhand schijnbaar wie er gewonnen had, en kregen van mijn commentator-deskundige de kritiek, dat
zij niet kunnen bepalen wie er gewonnen heeft wanneer ze dat vanuit een eigen politieke voorkeur doen. Een commentator van vrijdagavond
bleek namelijk positieve gevoelens bij een Fortuynargument te hebben. Deze wilde dat er eerst in de gezondheidszorg gereorganiseerd werd,
voordat er ook maar een cent in geinvesteerd kon worden. Daarbij hekelde mijn radiostem nog de aanwezigheid onder de commentatoren
van o.a. bandjespromotor Henk Jan Smiths die als ‘imagodeskundige’ door het tvprogramma naar voren werd geschoven.
De stem op de radio bedoelde te zeggen dat de zuivere analyse van het debat niet om de inhoud mág gaan omdat een commentator dan
middels zijn eigen politieke voorkeur de debaters beoordeelt. Een lijsttrekker mag immers van alles roepen, als hij zijn punt maar scoort.
Dat is hetgeen beoordeeld dient te worden door deskundigen, die alleen dan ‘neutraal’ kunnen zijn. En dat is ook de wijze waarop politici te
werk gaan. Zoals de deskundige de debatten beoordeelt, zo doet de kijker hem zo goed mogelijk na. Politici worden dus niet afgerekend op
hun inhoud, maar op de gescoorde punten. En dat blijft de kiezer ook de volle periode van 4 jaar doen. Het is telkens weer de vraag wie er
een punt scoort en wie er een moet incasseren.
Regeringsakkoorden en verkiezingsprogramma’s zijn in de verste verte niet bepalend voor het werkelijke beleid. U en ik wisten het al
langer. Politiek gaat daarmee niet meer om het wat, maar om het wie en het hoe. De kijkers die niet al in het debat hun keuze konden
maken, moeten daarna nog geholpen worden door een deskundigenpanel die de kijker vertelt welke punten de lijsttrekkers precies gescoord
hebben en wie nu de sterkste debater is. En dan gaat het bij uitstek om de wijze waarop ze het gezegd hebben.
Zolang iedereen stemrecht heeft, is het onduidelijk waarom iemand kiest. Hij moet persoonlijk overgehaald worden, en soms vindt hij zelfs
dat hij heel bewust kiest. Dit laat daarentegen zien dat juist diegene die heel bewust kiest, de grootste onbenul van allemaal is. Hij bekijkt
met een interessant blik het debat, neemt daarna uitgebreid de tijd om Henk Jan Smiths aan te horen, en gaat zelfs nog serieus nadenken
over de stem op de radio (want daar zit natuurlijk ook wel wat in) en zegt dan doodleuk dat hij het wel heel raak vindt, maar het ook weer
niet met alles eens is. Eigenlijk is iemand die nog uit een zeker plichtsgevoel stemt, maar het circus er omheen dikke onzin vindt, een stuk
gezonder: die stemt CDA omdat zijn ouders dat ook deden, en de rest laat hem onverschillig. Maar ook dit stemgedrag is niet bevredigend.
Bewust kiezen naar aanleiding van debatten waar het niet om de inhoud maar om de punten gaat is zo goed als niet-kiezen. Het is
willekeur. Het is alsof je een kaart van een enorme woestijn koopt, een punt in de leegte prikt en heel pedant zeg: ‘daar gaan we naar toe’.
Nee, de democratie moet een stapje terug doen. En dat begint bij de kiezers. De kiezers moeten ho zeggen tegen de totale politisering van
het leven. Hieronder volgen een paar stellige ideeen die grofweg onderscheiden wanneer mensen wel en niet in staat zijn om te kunnen
kiezen.
Niet iedereen die ouder dan 18 jaar en wilsbekwaam is bevonden, moet zonder meer kunnen stemmen. Alleenstaanden mogen geen
stemrecht hebben. Er geldt alleen nog stemrecht voor groepen. Niet de kroeggroepjes, vriendengroepjes, of hobbyclubjes, maar groepen die
door bloedband en huwelijksband met elkaar zijn verbonden. Deze banden werden altijd families genoemd, een fenomeen wat een tijdje
volledig ‘uit’ was, en nu weer ‘in’ wordt, al was het maar omdat men wil overleven en voortleven.
Families kunnen zich voor stemrecht inschrijven, en daarbij vermelden wie er tot de familie gerekend kan worden zodat voorkomen wordt
dat mensen niet via meerdere families aan stemrecht komen. Men wordt niet gedwongen om bij een familie te horen, het wordt wel
gestimuleerd. Als er in bepaalde families – zoals heel soms gebeurd - brand uitbreekt en de hoofden politiek gezien niet meer dezelfde kant
opstaan, dan ontstaat er qua stemrecht een afscheiding met een nieuwe familie die zich aanmeldt voor stemrecht. Voorwaarde is wel dat
een nieuw aangemelde familie uit drie generaties bestaat, met ‘patriarchen’ van twee geslachten. Zo voorkomt men dat een willekeurig
eenoudergezin ook stemrecht krijgt toegewezen – wat niet de bedoeling is, omdat dit in wezen neerkomt op de enige volwassene in het
gezin.
Tegelijk stimuleert men de familiestructuur. Wil men politiek zijn, dan kan dat alleen vanuit de familie, en om de verbrokkelde moderne
mens tegemoet te komen, bestaat er vrijheid van inschrijving en een zekere keuzemogelijkheid voor de familiegenoten. Ook wordt er geen
willekeur van seksuele geaardheid mogelijk. Ook homo's kunnen alleen meestemmen binnen een gewone familiestructuur. Ze kunnen dus
gewoon politieke invloed uitoefenen, maar binnen de norm van een familie. Opa, oma, vader, moeder, kinderen en kleinkinderen zijn met
elkaar het wezen van een gewone gemeenschap en zorgen voor het voortbestaan van de familie. Deze staan dus ook centraal in het
voortbestaan van het land.
In het postmoderne Nederland is dat een tijd volledig ontkend geweest. Net zoals het wezen van de familie zelf een tijdlang ontkend is en
het kind tot een importproduct werd gedegradeerd dat bij willekeurig iedere ouder kon opgroeien die het maar een onbezorgde jeugd kon
garanderen. Nu daar de grote nadelen van zichtbaar worden, beseft men weer dat een afwijkende geaardheid en kinderimport welliswaar
‘moet kunnen’, maar dat je tevens moet kunnen zeggen dat het niet normaal is en als afwijkend beschouwd moet worden. We hebben er
decennia over gedaan om dat te beseffen. Het afwijkende wordt in dit model niet afgeschaft of buiten werking gezet, in tegendeel, maar in
een familiedemocratie, komt het wezen van de familie weer centraal te staan. Een familie is namelijk geen agglomeraat van IVF-,
donorzaad- of adoptiekinderen met homoseksuele ouders.
Alhoewel een conservatieve democratie een innerlijke tegenspraak is, kan er wel een aanzet gegeven worden waarbij de democratie opnieuw
gefundeerd wordt op conservatieve basiselementen. Democratie en conservatisme zullen altijd een problematische combinatie blijven,
maar nog altijd minder problematisch dan een liberale democratie waar om elk individu gevochten wordt door hem los te weken van zijn
natuurlijke verbanden. Elke neiging tot binding, behalve die aan de staat, wordt voortdurend tegengewerkt. De inhoud blijft men
angstvallig vermijden en met het mandaat van de kiezer wordt de grootst mogelijke onzin in wetten vastlegt. Een mens daarentegen kan
alleen kiezen uit een zekere gegevenheid. Niet vanuit een vrijblijvende discussie met wat vrienden waar je het per definitie goed mee kunt
vinden, maar vanuit de confrontatie en onverbreekbare verbinding die het leven zelf aanreikt; de bloeds- en gezinsbanden.