donderdag 20 oktober 2005

UITVERKOOP VAN DE KLEINE POLITIEK

BL Commentaar 20 oktober 2005 * Partijen

door Tom Zwitser

De commissaris van de koningin van Utrecht, mr B. Staal betoogde donderdag 15 september in het NRC Handelsblad
een uitbreiding van het kiessysteem. Mr. Staal wil een afschaffing van de referenda (deels vanwege het debacle van het
referendum over de EU grondwet), maar stelde voor tijdens de Tweede Kamerverkiezingen drie of vier beleidsvragen
aan de kiezer voor te leggen, waarop hij of zij zijn mening kan geven. Ook mag de kiezer behalve op een persoon, ook
op een partij stemmen. Het lijkt een zinvol voorstel en derhalve vatbaar om er een aantal vragen bij te stellen.

De vraag die naar voren komt, is of het politieke debat, voorafgaand aan de verkiezingen niet alleen maar over deze drie beleidsvragen zal
gaan. Bovendien zullen het vragen zijn die alleen met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord kunnen worden. Is deze mogelijkheid voor de kiezer
genuanceerd genoeg?

Wanneer het hele verkiezingsdebat slechts over drie gesloten vragen zal gaan, betekent dit weliswaar een uitbreiding van de invloed van de
kiezer op de politiek, maar het kan ook een verarming van het verkiezingsdebat opleveren. En er was al zoveel kritiek te horen op het
niveau van verkiezingsdebatten.

Mr. Staal betoogt dat de campagnes feller en duidelijker worden, maar ‘fel’ en ‘duidelijk’ kan ook worden opgevat als het kelderen van het
debatniveau. Er zal over nagedacht moeten worden om dit te voorkomen. De kiezer wil meer dan alleen drie keer een ‘ja’ of ‘nee’
antwoorden. Het gevaar bestaat namelijk ook dat de vragen door de grote fracties zo ingericht (gesteld) worden dat elke uitkomst negatief
uitpakt voor kleine en politiek incorrecte partijen als bijvoorbeeld een SGP of LPF. In de kamer mag de SGP dan een kleine fractie zijn, ze
vertegenwoordigt al lange tijd een substantieel deel van de bevolking. Hetzelfde geldt voor de LPF, al heeft deze partij een minder
partijvaste achterban. Kleine partijen zullen verstikken of zullen zich moeten overgeven aan een grote fractie om te kunnen overleven.

‘De veelheid van (kleine) politieke partijen zal verdwijnen of opgaan in een linker of rechtervleugel van de grote fracties’, aldus Staal. Dit is
een correcte voorspelling. Ook de analyse hierboven voorspelt deze tendens. De vraag is of deze kleine partijen geen andere functie vervullen
dan alleen die van de luis in de pels van grote partijen. De ervaring van de afgelopen jaren leert dat een partij als de SGP al vele jaren
geleden diverse standpunten voorstaat die breed in de samenleving leven. Zo komen echter pas tot uitdrukking wanneer dreigende globale
ontwikkelingen de Nederlandse politiek in beroering brengen. En zelfs dat moest nog door een Pim Fortuyn aangewakkerd worden. Het
enige verwijt dat men de SGP kan maken is dat ze deze standpunten niet onder de aandacht van de Pim Fortuyn kiezers hebben gebracht,
maar zich hoofdzakelijk richten op hun kerkelijke achterban.

Vele kiezers hebben een SGP stemadvies gekregen maar hebben dit stemadvies in de wind geslagen, wegens de onbekendheid met de in de
media gezichtsloze partij, terwijl ze de SGP enkel kennen als tegenstander van al teveel emancipatie.

Wanneer mr. Staal pleit voor meer structurering van de verkiezingen en tegelijk de kiezer meerdere keuzes wil voorleggen klinkt dat erg
zinvol, maar het betoog voor meer democratie zal, wanneer we niet oppassen, uitlopen op een toenemende eigentijdse, maar grillige
politieke correctheid. Dan zal er geen oog meer zijn voor de meer tijdsloze en consistente waarden die vaak in de kleine partijen te vinden
zijn.

Nu nog kunnen ook kleine partijen hun vaste posities houden dankzij jarenlang consistent beleid dat altijd wel ergens in de bevolking
respons vindt. Willen we deze vaste waarden in het politieke systeem niet verliezen, die bij nader inzien toch helemaal niet zo politiek
incorrect zijn, dan zal moeten worden voorkomen dat kleine fracties in de grote opgaan, alleen ter wille van een ‘feller’ en ‘duidelijker’
verkiezingscampagne. Want misschien is nu de vrouwenkwestie van de SGP een heikel punt, maar gezien de ontwikkeling van de afgelopen
jaren, zal het niet verrassend zijn wanneer vrouwen binnen een tiental jaren heel wat minder geëmancipeerd en carrièregericht zijn dan nu,
zonder dat dit samengaat met een ‘minderwaardigheid van de vrouw’ of gelijksoortige oordelen die vanuit feministisch/humanistische hoek
over de SGP worden uitgegoten.

Lees verder...

maandag 17 oktober 2005

RADIO 4 UIT DE ETHER?

bitterlemon.eu - RADIO 4 UIT DE ETHER?

door Tom Zwitser, 17 oktober 2005

Het gerucht gonst al een paar dagen door Hilversum, en vanuit daar ook door de rest van het land: Radio 4 - de enige
klassieke muziekzender in de ether - moet plaats maken voor een "jongeren" muziekzender. Radio 4 blijft uiteraard
prima te ontvangen door de kabel. Op de frequentie van radio 4 komt een jongerenzender, gesteund door BNN. Aldus
een besluit van de wijze programmaraad in Hilversum. En de staatssecretaris kan/mag hier "niks" tegen doen.

Wat zal hier nu weer achter zitten? Zijn alle bejaardentehuizen inmiddels op de kabel aangesloten en zijn de targets daarmee gehaald?
Verhuist radio 4 daarom naar de kabel? Is het een straf voor radio 4 omdat ze geen jongeren onder de luisteraars hebben? (Wat niet waar
is...)

Wanneer u een beter beeld wilt hebben van een gemiddeld luisterpubliek bij radio 4, neem dan eens een kijkje op het radio 4 forum, waar
inmiddels de protesten toestromen. Radio 4 is noodzakelijk op de kabel en noodzakelijk voor heel veel mensen op weg, in de keuken of
tijdens de studie. Tsja, die laatste groep bestond toch niet? Toch wel, en die is groter dan menigeen denkt. Nog steeds is een substantiële
groep studenten hard bezig met het niet-intellectuele deel van studeren en dat is sozen, lallen, af en toe tentamentje doen na een nacht
doorzakken etc. Maar er is een snel groeiende groep jongeren die de klassieke muziek ontdekt als prettige studiestimulator. Klassieke
muziek is hot. De grote groep mensen die altijd alle muziek wel leuk vond, ontdekken dat het tijdens of vlak voor het studeren zelfs
stimulerend is. En wat wil je, mensen die geen stilte gewend zijn en gewoon waren om tijdens het studeren trance of hiphop, R&B te
draaien, omdat ze dat nu eenmaal de juiste muzieksoort vonden, ontdekken ineens dat studeren beter gaat met Bach of Mozart. Maar
afgezien van deze opkomende hotness van de klassieken bij de jeugd; waarom? Waarom in vredesnaam?

H. J. A. Hofland beschreef vrijdag 14 oktober in het NRC Handelsblad het besluit als dat van een barbaarse actiegroep, die in Hilversum
maar even een paar noten van Eine Kleine Nachtmusik hoeven te horen en ze trekken hun revolver.

Mijns inziens wordt dit allemaal voor de jeugd gedaan. Men deelt de ether niet gewoon in naar wat de mensen willen horen, men is ronduit
agressief naar alles wat niet des jeugds is. Dankzij Classic FM kon bijvoorbeeld een steeds groter wordende groep kennismaken met de
klassieke muziek op de manier van een hitradio. Korte stukken, liefst gespeeld of gezongen door idolen in de klassiek muziek. Maar Classic
FM overleefde de veiling van de etherfrequenties niet. En na het wegvagen van Classic FM mag Radio 4 blijkbaar ook moven.

Nu men in Hilversum kennelijk te horen heeft gekregen dat alle bejaardentehuizen inmiddels op de kabel zijn aangesloten en ze daarbij het
dappere besluit hebben genomen dat er behalve bejaarden verder niemand naar luistert, moet radio 4 ook maar weg. Zet maar op de
kabel.

Marc Wielaert, NPS programmamaker voor radio 4 benadrukt maandag 17 oktober in het NRC ook nog de brede oriëntatie van radio 4.
Hij noemt de aandacht voor wereldmuziek 's avonds na half elf en de noodzaak om zich blijvend te oriënteren op wat er in de vernieuwende
kant van de klassieke muziek gebeurt. Dit is een brede opvatting van klassieke muziek, maar het lijkt me een nuttig gebruik om steeds te
blijven volgen wat er aan muziek wordt gemaakt, niet alleen Europees, maar vooral wereldwijd. Dit doet geen enkele radiozender. En -
laten we eerlijk zijn - behalve de opmars van de klassieke muziek, is de wereldmuziek al jaren een genre waarin veel festivals georganiseerd
worden en wat daarnaast ook via de radio altijd al veel beluisterd is.

Ik kan u een voorbeeld geven van de opmars van de klassieke muziek. Het is er natuurlijk maar eentje, maar voor mij staat ze symbool
voor de opmars.

In de bus naar huis zit ik met veel andere studenten een beetje naar buiten te staren en tussentijds te luisteren naar de gesprekken van
mensen die wel het geluk hebben het hele kwartier in de bus te mogen doorbrengen met iemand die ze kennen. Drie jongens die net uit hun
colleges komen, staan al de hele tijd een beetje te kletsen in het harmonicagedeelte wanneer ik van een van de jongens een zin opvang "Ja,
klassiek is best cool" En ze praten verder over de voordelen van klassieke muziek. Hij keek er serieus bij. Hij keek erbij alsof hij iets toegaf,
een bekentenis. En die bekentenis staat niet alleen. Je kunt het onder jongeren vaker horen. Die bekentenis gaf mij moed. Je mag weer
zeggen dat klassieke muziek cool is. Nu hoeft het van mij helemaal niet cool te zijn. Ik zal deze muziek oneindig interessanter blijven vinden
dan andere, nog coolere muziek. Maar het is niet meer een beeld van de nerd-achtige uitzondering die met de ogen dicht en de vingertoppen
tegen elkaar op een zolderkamer naar Bach luistert. Al heb ik persoonlijk weinig op die types tegen.

En nu we het er toch over hebben wat de lieve jeugd wil, mogen we gelijk wel eens kijken wat ze zelf door de media voorgeschoteld krijgen.
In plaats van radio 4 wordt er een zender onder auspiciën van BNN neergezet. BNN, de jongerenzender. De zender die doet waar de jeugd
van droomt.

Zolang BNN blijft bestaan, hoeft Balkenende van mij over geen enkele waarde te praten. Laat hij eerst maar eens wat normen in
ogenschouw nemen. De nieuwe hitserie van BNN heet namelijk Spuiten en Slikken. En dat is geen ziekenhuissoap. Dat is een serie waarin
breeduit geëxperimenteerd wordt met pornografie en hedonisme. Goedbetaalde Hilversumse BNN-ers buiten zo onze jeugdige cq.
menselijke zwakheden uit door alles opener dan openlijk op de buis te gooien. Zwakheden? Neeeeeej, geen zwakheden, geen uitbuiting. Hier
leeeeeeeeren jongeren van. En het is nog leuk ook! Een quote uit hun eigen promotie van dit programma:

"Een lijntje coke, een kwak sperma en een zooi hitsige gays: het werd gisteren beproefd, getest en besproken in Spuiten en Slikken."
Dit is misbruik. Dit is geen subtiele verleiding meer. Behalve dat jongeren een uur hoog geconcentreerd hedonisme voor de kop gesmeten
krijgen, wordt hier een wereld van genietingen voorgesteld die zo irreëel is dat de korte lontjes op straat en de middelvingers in het verkeer
eerder met zwaarder geschut worden voortgezet dan dat ze gaan verdwijnen. Hier draait alles immers om de bevrediging die altijd moet
kunnen plaatsvinden en de extase die zolang mogelijk moet kunnen duren. Je gaat jezelf toch niet de hele dag in de hand houden; je wilt
jezelf toch gewoon kunnen verliezen, de hele dag door? En wanneer anderen dit niet willen Slikken kunnen ze Stikken!

Reductio ad absurdum: Het adagium van de jeugd schijnt heilig te zijn. Nee, men zou eerder op zoek moeten gaan naar een evenredige
verdeling van muziekzenders zoals dat in een normale democratische samenleving zou moeten gebeuren. Evenredig naar interesse, want
niet alleen bejaarden luisteren naar klassieke muziek. Oudere mensen hebben vaak het geld om én naar de radio te luisteren, én cd's te
kopen én naar concerten te gaan. Studenten en andere jongeren onder de 40 hebben wel geld voor een radio, maar slechts af en toe voor
een cd en nog zeldzamer geld om naar een concert te gaan. Deze mensen zijn namelijk nog bezig met hun studie en als ze werken, lossen ze
hun hypotheek en eventuele studiekosten af. En dan heb je nog de mensen die kinderen hebben. Ook deze zijn er nog. Die hebben een druk en
duur leven en zijn vaak afhankelijk van de autoradio. Voor hen een van de weinige momenten dat ze even alleen zijn.

De klassieke muziek is springlevend en het is absurd om radio 4 eraf te halen en in de kabel op te sluiten. In Hilversum zouden men zich
eens wat minder moeten voorstellen of indenken wat de jeugd zoal leuk vindt, want het leukheidsoordeel van de jeugd revolteert elke
minuut van de dag.

Lees verder...

zaterdag 13 augustus 2005

VISIOENEN

bitterlemon.eu - VISIOENEN

een column, door Tom Zwitser

Illusionist Hans Klok treedt op. Danspasjes. Meisje wegtoveren. Heeft iedereen het gezien? goed. Taraaaaa: daar is ze weer!!! Huh,
waarkomt zij ineens vandaan? En dan wappert Hans met een groot kleed, laat het zakken en ze is weer verdwenen. Taraaaa, een grote
steekvlam en dan is ze er weer. Jajaja illusies... Hans is een internationale ster. Europa’s grootste illusionist wordt wel gezegd.
Nouwwwwww, in eigen land weten we dat nog niet helemaal. Want welke ster-illusionisten hebben we nog meer in huis? Lees maar even
mee... [1]

Gelukkig, even geen Wouter Bos op Tv. Maarrrrrr: Taraaaa, daar is ie weer, kiekeboe!!! En wanneer Wouter weer even weggetoverd is,
Taraaaaaa; Femke Halsema!!!! Zomaar uit het niets. Pleiten, betogen, ernstig kijken, armpjes en handjes erbij, even wat ellebogenwerk en
Taraaa, Henk van Dorp zegt bedankt Femke en floep, ze is weer weg. Even tijd voor anderhalve zin van Jan Mulder;

-Marrrr Femkuh, hoe haal juh dath al-luh-maal in juh hoofth!

Dan zegt Frits,

-bedankt Jan, en bedaar toch eens wat... Taraaaa, en Jan is weer weg!.

Maar we hebben nog meer nominaties:

De SGP kon er ook wat van afgelopen jaar. Kijk de rok waait omhoog en even later weer naar beneden en... ineens is het haar eraf. Dan
waait de rok er plotseling ook af en floeps, er staat een kortgeknipte spijkerbroekenrefo. En de SGP menigte achter haar maar juichen.
Applaus! Geloofd zij de emancipatie! Geprezen zij de gelijkheid. Samen, (maar dan ook eindelijk écht samen) staan wij rond de troon. En
meer van dat soort modern loof- en prijswerk. (Goed naar de EO gekeken, jaja)

Bas is stil. Hij moet even wennen aan al die nieuwigheid. Ze zijn allemaal stil. Die mannen die de SGP geleid hebben. Vooral niks zeggen.
Rug recht houden. Straks even met Hans Klok bellen. Hij tovert al dat barricadenwerk gewoon weer weg. Al die emancipatie, gewoon weer
terug in het niks waaruit het ook zo plotseling opgedoken is. Wanneer Hans erin slaagt verdient hij de titel. Ik zal er persoonlijk voor
zorgen. Europees? De beste illusionist van de wereld!

Maar voor die tijd moet de SGP zelf blijven doormodderen. Aangeklaagd door de Clara Wigmanstichting; zwijgen. Subsidies weggetoverd;
zwijgen. Heibel in de partij; zwijgen, wachten... Lijdzaam wachten... Wachten op de grote illusionist. Misschien zal hij ons eens versteld
doen staan wat er niet allemaal weggetoverd kan worden. Een paar keer met een doekje wapperen en floep Christen Unie weg! Nergens
meer een montuurloos EO-brilletje te bekennen. Nog een keer en Wouter Bos ook weg, voor altijd. Zelfs geen rookpluimpje dat nog aan
hem herinnert of naar hem ruikt. Niet terug te krijgen, zelfs niet door Frits Barend (mijn grote vriend). Wapper-de-wapper en Josias weg,
ook al. Jo-si-as..? geen antwoord. Operatie geslaagd.

He, maar waar zijn Frits en Henk nou? Fri-hits????? Geen antwoord. Ook weg? Al die volkshelden, ineens weg! Tweede Kamer leeg, Talpa
studio leeg. Frits vriend, het ga je goed temidden van het niets en ruïnes van illusies. Vaarwel. De groeten aan Henk. Toedeloe en hoop
nooit meer iets van je te horen.

Nee, Thom De Graaff, dat is niet antisemitisch bedoeld.

Jeetje, is die er ook nog... Ehmmm hallo.., kan deze krullebol hier ook weg... Ja? Bedankt!

Lieve Hans, beste jongen,

Je hebt een leuk jaar gehad. Mooie dingen gedaan. WK loting en dergelijke. We stonden versteld wat er allemaal kon. Er was heel wat
mogelijk. En daarom heb ik een vraag voor je. Wanneer je het allemaal goed onder de knie hebt enzo, en je verveelt je met dat meisje dat je
telkens wegzapt en weer ergens anders laat verschijnen, zou je dan bovenstaand visioen eens in overweging willen nemen? Het zit namelijk
zo; I had a dream... A wonderful dream!

(Want als de werkelijkheid een illusie is geworden, moeten we maar weer beginnen met het dromen van echte dromen...)


Opmerking
[1] Deze column ontstond naar aanleiding van de manifestatie van de illusionist Hans Klok in diverse media, tegelijk met de manifestatie
van slappe politici die een monument uit de Nederlandse politiek (SGP) zomaar laten wegdobberen op totalitair liberalisme... De
vermenging van alle manifestaties (Klok, SGP, liberalisme) deed spontaan illusionaire visioenen voor de ogen van de schrijver ontstaan.

Lees verder...

donderdag 12 mei 2005

DE MAN VAN DE PIEPKUIKENS

bitterlemon.eu - De man van de piepkuikens

Nieuws uit Het Parool van 11 mei, door Tom Zwitser

Jean Voitus van Hamme. In Amsterdam ook bekend als de man die piepkuikens voerde aan een reiger. Achter bij hem thuis op het balkon.
Vorige week, op 3 mei werd hij dood in zijn woning aangetroffen op 89 jarige leeftijd. Wat ook aangetroffen werd; vuilnis op alle etages
van het huis, anderhalve meter hoog. En ergens onder die vuilnis het lijk van zijn vrouw die twee jaar geleden op 95 jarige leeftijd gestorven
is. Jean kon van haar geen afstand doen.

De buurt vertelde allerlei roddels over hem, ze klaagden de afgelopen jaren ook over stankoverlast, ze gruwden bij het voeren van kuikens
aan de reiger want soms viel er een stukje kuiken van het balkon en dat was dan weer voer voor ratten en katten. Erg onhygiënisch
allemaal. Tuurlijk, erg onhygiënisch.

Dit verhaal is een van de vele verhalen over mensen die het lichaam van hun geliefde niet kunnen uitleveren aan de maatschappij.
Gereduceerd tot stoffelijk overschot, overgeleverd aan de grote cyclus van een begrafenis kopen, een kist kopen, een graf kopen voor
hooguit tien jaar, de ceremonie kopen en iets begraven, verstoppen in een stille omgeving, een parkachtige begraafplaats waar "nog plaats
is voor een moment van bezinning" of wat dat ook mag zijn. Alsof je in zo'n park, voor de steen gehurkt ineens weer bij de dierbare bent. Je
stelt je hem of haar weer voor, op een of andere manier. Sommigen praten er tegen, tegen de steen. Tenminste, zo doen ze dat in films.

Want ook wat de doden betreft gehoorzamen we de etiquette van de film. Waar we tijdens de begrafenis ook al de opgelegde etiquette van
de begrafenisindustrie overnemen. We wanen ons in een verstilde sfeer, waar we een "in memoriam" aanwenden met een gecultiveerde
traan over de wang. Eigenlijk wel behoorlijk prettig, dat gedoe met de doden van tegenwoordig. Gelukkig dat we ze niet meer in onze
kerken leggen zoals "vroeger". Zou je toch niet aan moeten denken dat we in de disco's onze doden gaan begraven. Of in onze mooie
gedesignde musea. Of in het gemeentehuis..

Nee, dan Jean. Na de dood van zijn vrouw werd zijn huis langzamerhand een grote mesthoop, afvalbult. Midden in de stad. Stelt u zich
voor: besmeurde toiletten, want een 89-jarige bukt zich niet meer om op de knieën het toillet te boenen. Besmeurde, vettige spiegels. Zou
hij ook een douche hebben gehad en zo ja, hoe zou het eruit zien? Of waste hij zich nog zo goed en zo kwaad als het kon bij de wastafel?
Kortom: Jean, die viezerik, kon geen afstand doen van z'n vrouw, begroef haar langzaam in twee jaar tijd onder het afval van zijn eigen
leven. Hij vermengde de stank van haar lichaam, met de stank van zijn eigen vuilnis. Hij leefde erin, misschien wentelde hij zich erin, al
huilend, zwijgend. Hij kon haar niet overgeven aan de maatschappij, kon geen graf voor haar kopen waar ze opgegeten zou worden door de
wormen, en wat er overblijft na tien jaar laten verbanden door de gemeentelijke opruimingsdienst.

Nee, voor Jean werd het de gemeentelijke ontruimingsdienst, na zijn dood weliswaar. Hij heeft niet meegemaakt dat mannen met
gasmaskers op en witte pakken aan zijn huis kwamen ontruimen en het lichaam van zijn vrouw met een takelwagen uit het huis sjouwden,
omwikkeld met een dik blauw zeil zodat de wereld niet het afschuwelijke van de ontbinding hoefde te aanschouwen. Jean werd dood
gevonden, gelukkig al na drie dagen. Gelukkig voor de omgeving, voor de buren. Jammer voor de reiger.
Weet u... ik begrijp Jean.

Lees verder...

dinsdag 10 mei 2005

SPEL EN RISICO

bitterlemon.eu - Filosofie 10 mei 2005 * Spel

door Tom Zwitser

"Het eeuwige leven is een kind: spelend als een kind, schakend als een kind; het koningschap is aan een kind".[1] "Oorlog is de vader van
alles en de koning over allen: sommigen heeft hij immers goden laten zijn, anderen mensen, sommigen tot slaaf gemaakt, anderen
vrij".[2] (Herakleitos)

Alvorens ik met het essay begin wil ik door middel van een model van de werkelijkheid laten zien hoe het spel zich tot de werkelijkheid
verhoudt. De werkelijkheid kan men opvatten als horizontale lagen [3] die op elkaar gestapeld zijn. Het is mijn bedoeling met dit essay een
dwarsdoorsnede van de lagen van de werkelijkheid bloot te leggen.

In dit essay wordt gemeend dat het hele leven spel is in al zijn facetten en waar niet, zou het spel moeten zijn want daar ebt het leven weg.
Dit betekent dat alle lagen in deze dwarsdoorsnede van de werkelijkheid, van de laag van de wortels tot aan de transparante bovenlaag,
opgevat moeten worden als een spel. De lagen zijn horizontaal gestapeld. Een dwarsdoorsnede zou daarmee een verticale lijn worden
waarop verschillende fasen zijn aangegeven, onderaan de wortels, bovenaan de transparante laag. Het spel is geen metafoor, maar het is
een letterlijke waarde voor deze doorsnede - deze lijn. Het is de lijn van het spel. Het is de lijn waarop het spel zich in alle lagen van de
werkelijkheid toont. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van dit essay om het geheel van de werkelijkheid te nivelleren tot spel.

Toch zou ik willen beweren dat de lijn van het spel alle lagen bijeen houdt als een snoer die kralen aan elkaar rijgt - en waar geen spel is,
raken de lagen van elkaar vervreemd en geisoleerd. Het zou een interessante vraag zijn hoe de verschillende lagen zich tot elkaar
verhouden, maar voorlopig houdt dit essay zich alleen met het spel bezig. Hierbij maak ik gebruik van enkele gedachten van George
Bataille, van de spelfilosofie van Hans Georg Gadamer en van Huizinga’s Homo Ludens. Enkele gedachten neem ik over, ik meng ze, ik
borduur er op door en gooi de rest als afval weg. Ik zal niet zozeer het cultuurscheppende spel a la Huizinga behandelen, maar het spel als
een levenscheppend spel behandelen.

Dit essay gaat uit van twee soorten spelen: Zij die aan regels gebonden zijn en zij die geen regels hebben. Regels versta ik niet als
bestaansvoorwaarden, maar als geconstrueerde regels die opgelegd worden aan de spelers om het spel goed te kunnen spelen. Hierbij
maak ik onderscheid tussen het spel en de regels. Onder het hoofdstukje van de Hermeneutiek is een voorbeeld genoemd van een spel
zonder regels. Dit spel zet zich voort uit toewijding van de spelers en het tot stand brengen van een schepping, een maaksel.

Uit dit essay zal verder blijken dat het opstellen van regels voor een spel, het spel weliswaar kan helpen in de voortzetting ervan, maar niet
in de scheppende kracht van het spel. Sterker nog: een toename aan regels bewerkt een afname aan scheppende kracht. Bovendien roept
het construeren van regels een niet aan het spel gebonden macht in het leven die de regels handhaaft; de scheidsrechter. Deze speelt niet
mee, maar ziet toe op het verloop van het spel. Hij is per definitie iemand die niet bij het spel betrokken zou moeten worden, ware het niet
dat het spel volgens regels gespeeld moet worden. Hij is betrokken bij het spel zonder speler te zijn. Sterker nog; het enige dat hij niet mag
doen is spelen. Dit is een contradictio interminis.

De bestaansvoorwaarden van het spel verschillen op fundamentele wijze van de regels van het spel. De regels zijn opgesteld omdat het spel
gesaboteerd kan worden, óf omdat men bepaalde kanten van het spel onaanvaardbaar vindt (weer een belangrijke tweescheiding). Er is
sprake van sabotage van het spel wanneer men de scheppende werking van het spel bewust tegenwerkt. Voorbeeld hiervan is wanneer een
speler op een spel inbreekt met een ander spel. Men kan met damstenen niet schaken. Het spel moet altijd gedragen worden door alle
spelers. De aanvaardbaarheid van het spel zélf, is iets anders: De bestaansvoorwaarden brengen het spel voort. In de afgelopen eeuwen zijn
er vele spelen bedacht en ontdekt waarvan het spel zelf maar gedeeltelijk aanvaardbaar was, de onaanvaardbaarheid ligt in deze
bestaansvoorwaarden van het spel Het staat er niet buiten.

Doorgaans elimineert men het onaanvaardbare deel van het spel door extra regels in te voeren. Wanneer dit zich voordoet, is er geen spel
mogelijk zonder de onaanvaardbare kanten. Een voorbeeld daarvan is de oorlog, het krijgsspel. In de groei van het humanistisch denken
over de mens is oorlog steeds onaanvaardbaarder geworden, mede door de toename van massale vernietiging tijdens oorlogen. Hiertegen
is een Volkerenbond, een verdrag van Geneve, een Verenigde Naties en onlangs een internationaal gerechtshof voor oorlogsmisdadigers
(Den Haag) in het leven geroepen. De komst van deze scheidsrechters resulteerde in dit gerechtshof waar misdadigers die tegen de
oorlogsregels gezondigd hebben berecht kunnen worden.

Eeuwen geleden verscheen in het kielzog van het krijgsspel het schaakspel en meer onlangs, vanaf de negentiende eeuw verschenen allerlei
andere spelen die gericht zijn op het overwinnen van een tegenstander. Het zijn spelen met tegenstrijdige behoeften. Verderop in het essay
zal ik daarop terugkomen.

In de rest van het essay zal ik mijn best doen om geen bindende en korte definitie van het spel te geven op de verschillende vlakken die ik
langs ga. Ik wil alleen de verschillende termen en levenspraktijken met elkaar verbinden middels de verwantschap van het spel. Uiteindelijk
hoop ik dat er door deze menging een algemeen beeld ontstaat van de centrale en allesdoorsnijdende rol van het spel. Het essay wil zelf een
spel zijn waarin niet zozeer een rationeel begrip en verstaan van het spel ontstaat, maar de lezer laat meespelen en meestruinen door de
talige verbanden en basislagen van de werkelijkheid.

De Scheidsrechter

Een tijd geleden verbaasde ik me over de komst van een scheidsrechter in alle gebieden van het leven: Zowel in de oorlog (krijgsspel) als in
de sport, alle soorten van wedstrijden worden nu beheerst door een scheidsrechter. Was het tweeduizend jaar geleden al de keizer die naar
de luimen van het volk over het lot van de winnende gladiator besliste, nu is daar de scheidsrechter die als objectiverende en neutraliserende
macht het spel nivelleert en verkrampt: belaagde voetballers mogen hun aanvaller niet eens boos aankijken. Ze dienen zich als een machine
te beheersen. Wanneer de ene speler de andere onrechtvaardig behandelt, werkt zelfs zijn beklag bij de scheidsrechter averrechts. Hij loopt
door te klagen het risisco juist zélf een sanctie opgelegd te krijgen. Het enige dat rest is een ijskoude zelfbeheersing; gewoon voetballen en
wanneer de scheidsrechter geconstateerd heeft dat er geweld is gebruikt, rest de speler niets anders dan even ijskoud als tevoren een vrije
trap of soortgelijke sanctie te benutten en het duel met de tegenstander aan te gaan alsof er niets gebeurd is. Dit heet professioneel-zijn.

Ik vraag me dan af waarom de scheidsrechter er werkelijk staat. Gevolg van deze werkelijkheid is dat alle spelers zich ijskoud en vooral
‘nuttig’ aan elkaar vergrijpen. Het is immers niets ergs. Er wordt je niets kwalijk genomen, zolang het team er maar geen groot nadeel van
ondervindt. Is deze machinematige zelfbeheersing en een onpersoonlijk geweldsvergrijp de norm geworden? Zelfbeheersing en fair-play zijn
termen die voor ons in een andere omgeving geplaatst worden zodat ze ook een andere betekenis krijgen. Toen de NAVO een oorlog voerde
in Bosnië en Servië, vroeg iedereen zich af, op wiens gezag ze dat konden doen; maar het was de NAVO zelf die als scheidsrechter een rode
kaart uitdeelde aan Servië; daarom was de oorlog "gerechtvaardigd". Wanneer de NAVO zichzelf als scheidsrechter ziet, schijnt ze niet te
beseffen dat ze het duel tussen de oorlogvoerende partijen impliciet organiseert en in bepaalde banen leidt. Misschien houdt ze de oorlog
zelfs in stand tot ver na de officiele speeltijd en de blessuretijd.

Hans Achterhuis pleit voor een bezinning op de slachtofferhulp in zijn essaybundel ‘politiek van de goede bedoelingen’. Op de achterkant
van het boekje staat de quote ‘Wie de slachtoffers centraal stelt zonder naar de politieke context te kijken kan wel eens meer slachtoffers
maken dan helpen’. Hij onderbouwt dit met ondermeer het volgende voorbeeld: vanaf de eerste grootschalige slachtofferhulp, die door het
Westen geleid is, zorgde juist deze hulp ervoor dat de oorlog (Biafra 1962) veel en veel langer duurde dan zonder hulp het geval geweest is,
met als bijkomstig aspect dat er meer slachtoffers door de lengte van de oorlog gemaakt zijn, dan ooit zonder slachtofferhulp en door
kogels konden vallen. De rebellenleider dwong de hulporganisaties om de oogsten van zijn eigen land op te kopen en ze vervolgens aan de
bevolking uit te delen. Met het geld kocht hij wapens. Andere voorbeelden die hij gebruikt, tonen een praktijk die in schril contrast staat
met de humane ‘goede bedoelingen’ waarmee het westen de hulp naar oorlogs- en rampgebieden inzet.

Sindsdien is de slachtofferhulp tijdens oorlogen het grote symbool geweest voor het ware gezicht van de scheidsrechter. De scheidsrechter
zorgt niet voor recht en handhaving van ‘objectieve’ regels. Het handhaven van de humane regels leidt veel vaker tot onmenselijke - letterlijk
genante en beschamende toestanden in gebieden van de wereld waar eer, schaamte en gezichtsverlies talloze malen belangrijker zijn dan in
ons westen. Hier komt gezichtsverlies en schaamte alleen nog voor bij failliesementen en deurwaarderspraktijken en zelfs dat is al
zeldzaamheid. Dit leidt tot twijfels over de rol van onpartijdige scheidsrechter en handhaver van humane toestanden op alle gebieden
waarin de scheidsrechter is doorgedrongen.

Moraliteit versus Regels

Wanneer kinderen spelen en er breekt ruzie uit, dan weten ze dat meestal zelf op te lossen. Niet altijd zoals een eigentijdse humane
pedagoog zou voorschrijven, want een crisissituatie wordt nooit vermeden. Wanneer een bepaald iemand daar steeds de oorzaak van blijkt
te zijn, dan zet hij zichzelf letterlijk buiten spel. Hij mag niet meer meedoen. De kinderen vertrouwen hem niet meer als medespeler.
Daarentegen levert een aanwezige scheidsrechter juist immoreel gedrag op: Een speler overtreedt alleen de regels wanneer de
scheidsrechter dat ziet. De door de scheidsrechtersinstantie geregistreerde overtredingen worden bestraft, terwijl alle spelers beseffen, zien
en voelen wat er gebeurt wanneer de scheidsrechtersinstantie deze niet registreert. Wantrouwen is hier de basishouding van de spelers.
Zelfs wanneer de scheidsrechter een overtreding beloont met een vrije trap en/of een kaart, eist hij volledige beheersing. Is dit nog wel
beheersing van het spel? Om het spel van de regels maar even pathetisch neer te zetten; levert kennis van goed en kwaad altijd ‘moreel
bewuste’ mensen op? Nee, dat denk ik niet. Ik denk dat juist een mens die onkundig is van regels veel moreler kan handelen in vele situaties.

De theorie van het dichtplamuren van de basisregels met oneindige nuanceringen levert een mens op die machinaal gestuurd wordt en in
principe in elke situatie maar één keuze heeft die hij ook machinaal maakt, anders ligt hij eruit. De praktijk wijst uit dat er oneindig
geplamuurd kan worden, maar dat de muur van regels altijd gaten blijft houden. Hier weet de machine opeens niet meer wat hij moet
doen. In deze bepaalde situatie ontbreken ineens de tekens langs de weg en verzandt de gehoorzaam gemaakte mens. De mens die het
verleerd is om zichzelf te sturen, weet hier opeens niet meer wat hij moet doen en de grote kans op een ongeluk is het gevolg
De activiteit van de overheid is nog niet verdwenen uit het publieke domein. Maar ze heeft de taak van de kerk overgenomen en is zich
vooral met de privesfeer gaan bemoeien. [4] Waar ze zich nog in het publieke domien begeeft, is ze net zo betuttelend en overdreven
bezorgd als een moeder die geen andere taak voor haarzelf ziet weggelegd dan 24 uur per dag haar kind te behoeden voor ongelukken. Zij
en de overheid delen eenzelfde motto: pas toch op, dat mag niet!

De overheid is zich sinds het begin van de negentiende eeuw steeds meer op het gezin gaan richten. De didactische mogelijkheden van het
kind (uiteindelijk gevormd in de leerplicht), hygienische aspecten van het huishouden, de (a)sociale aspecten daarvan in het begin van de
20ste eeuw en in het verlengde daarvan ook de opvoedkundige aspecten. Het gezin werd kapot gepsychologiseerd. De mens en vooral het
gezin werd zijn autonomie uit handen genomen. Er zijn studies verschenen op het terrein van het huis, gezin, en de gehele privesfeer, die tot
doel hadden de zaken te normeren. Alle gedrag werd aan de normen van de humane wetenschappen gespiegeld. Zo werd een ‘grote
vooruitgang’ in hygiene, opvoeding en sociaal gedrag bereikt.

Althans, dat werd gehoopt. Maar nee dus, feit is dat er behoefte blijft (wellicht groeit) aan opvoeding, en sociaal gedrag. Waarom is hier
zo’n behoefte aan? Zijn er zoveel mensen die de spelen waaraan ze deelnemen verkeerd spelen? Geven ze er telkens weer blijk van het wezen
van het spel niet begrepen te hebben? Om Wittgenstein te citeren: ‘Een schaker die met het paard de beweging van een loper maakt,
begrijpt het spel niet.’ Wanneer hij dit consequent doet, blijkt dat hij het spel saboteert. Zijn wij het spelen verleerd?
We kunnen concluderen dat er de laatste eeuwen scheidsrechterinstanties in het leven geroepen zijn op de vele gebieden waarvan oorlog, en
de afgeleide daarvan; de sport. Maar ook op economisch gebied (zelfregulerende organen) en de privesfeer. Deze voor het oog objectieve
machten hebben zich op allerlei terreinen van de werkelijkheid begeven. Het heeft weinig meer te maken met onrecht. Bovendien houdt deze
instantie zichzelf aan de macht vanwege haar voorschrijvende rol: zij is degene die de wetten uitvaardigd en op de naleving ervan toeziet.
Alleen zij mag de kaarten trekken en de vrije schoppen toewijzen. Zij beslist uiteindelijk wie er wint, omdat zij de regels bepaalt. In feite
simuleert ze op deze manier een spel. Ze suggereert een spel omdat er verloren en gewonnen kan worden, maar een spel dat volledig uit
regels bestaat en strikt volgens deze regels gespeeld dient te worden, is geen spel meer.

Spel en spelen zijn in het spel zelf gegeven. Zonder boekje. Iemand kan leren schaken met een minimum aan regels. Het zijn eigenlijk geen
regels, want ze vertonen meer overeenkomsten met bestaansvoorwaarden. Het verdiepen in de historie van het schaakspel levert meer
kennis op: openingen, strategieen en zaken zoals een schaakmat in vier zetten e.d. Maar een voetballer die een schop krijgt is een andere
overtreding dan een schaker die een loperbeweging met het paard doet. De schaker geeft blijk van ondeskundigheid en de voetballer van
immoraliteit. Met andere woorden: schoppen in het voetbal is inherent aan de aanwezigheid van de scheidsrechter. (Misschien is schoppen
in het voetbal net zo inherent aan het spel als aan de invoering van de scheidsrechter; zou zonder scheidsrechter het voetbalspel ook
speelser zijn?) Een schaker kan alleen nog het bord omgooien. Dan is aan alle spel een eind, maar ook aan het vertrouwen in deze speler.

Schepping van de mens

In het wonderlijke en - voor het spel - betekenisvolle verhaal van de schepping in Genesis 1 en 2, staat dat God de mens schiep als man en
vrouw. Hij kan dat ook uit gemak hebben gedaan. Wanneer Hij een babietje in het paradijs had neergelegd dan had hij er 24 uur per dag
werk van gehad in plaats van een dagelijks praatje met Adam tijdens de zonsondergang. Maar waarschijnlijk was het niet uit
gemakzuchtigheid dat God de mens niet als kind maakte. Wanneer we het nieuwe testament opslaan, lezen we in de evangelien dat Jezus
van de kinderen houdt en ze bij zich roept. Hij stelt ze als voorbeeld aan de groep waar hij voor spreekt. Kinderen hebben geen
uitzonderingsstatus. Ze weten meer en ze zien meer dan volwassenen.

Het lijkt alsof juist de kinderen begrijpen dat God de mens maakt als man en als vrouw. Ze spelen dit elke dag. Ze spelen vader, moeder,
juf, dokter, politieagent. Ze spelen de rollen die ze in hun nabije omgeving zien. Tegelijk spelen ze geen rollen. Ze zijn het door het te spelen
en al spelend worden ze het. Kinderen begrijpen als vanzelfsprekend dat men alleen iets kan zijn door het te spelen. Het kind motiveert het
spelen van de rol niet alleen in de wens ‘later als ik groot ben...’, het kind ís al groot door het te spelen. Wij verbieden het kind alleen om
groot te zijn.

Door het spel heeft het kind ten volle betrekking op het leven. Het dagelijks leven, hoe ernstig ook, is een spelend leven. Het spelen onttrekt
zich niet aan de dagelijkse praktijk. Zeker, er is dagelijkse praktijk mogelijk zonder spel, of met weinig spel, dit is een doodse praktijk.
Maar het spel heeft de natuurlijke neiging om zich op te leggen aan de dagelijkse praktijk en het wordt zo tot een spelende praktijk. De
begrenzing die het spel in de dagelijkse praktijk aanbrengt, schept duidelijkheid en vanzelfsprekendheid, begrip van grenzen en grip op het
leven. Deze afbakening is afzondering, heiliging ( = apart zetten), en wijding. Dit is toewijding aan het spel. Ik zal verderop in verscheidene
andere onderwerpen terugkomen op schepping en spel.

Hermeneutiek

Overal waar men interpreteert en een wil heeft om te begrijpen; grip wil krijgen op een vertoning, ontstaat een spel waar de interpreet en
het vertoonde als spelers aan deelnemen. De interpreet met zijn achtergrond en het vertoonde ook met zijn geschiedenis aan betekenissen
(een eigenlijk tè korte samenvatting van de hermeutische speltheorie van Gadamer). Het begrijpen en grip willen krijgen, vereist een
nieuwsgierigheid en een honger naar een spelende kennis. Dit is de basis voor toewijding. Wat de toewijding continueert zijn de
ontdekkingen die men gaandeweg doet. Het spel geeft zich bloot. De ontdekkingen die men gaandeweg doet zijn scheppingen.

Zo schept het spel voortdurend. Waar geen spel is, is ook geen werkelijke interpretatie. De ontdekkingen komen tot stand door het spelend
associeren van zinvolle verbanden. Dit zijn verbanden die hun zin ontlenen aan hun geslotenheid en openheid. Ze zijn gesloten omdat ze een
volmaakte cirkel vormen binnen een gemeenschappelijk thema en ze zijn open omdat er nog meer plekken op de cirkel ingenomen kunnen
worden die nog niet ingenomen zijn. Wanneer de interpreet eenmaal helder de cirkel voor ogen heeft omdat er drie of vier zaken zinvol met
elkaar in verband gebracht zijn, en het spel een cirkel gecreëerd - geschapen - heeft, dan voelt de interpreet zijn schepping ontstaan. Er
ontstaat iets buiten (en tegelijk in) hem waar hij zicht op krijgt en steeds meer zicht op begint te krijgen. Hij gaat verder spelen met het
vertoonde en meer zaken betreden de cirkel. Of beter: de cirkel toont hen als deel van de cirkel.

Zoals dit essay een cirkel geworden is met als thema ‘het scheppende spel’, zo toont de geschapen cirkel zich pas aan de interpreet wanneer
meerdere zaken met elkaar in verband zijn gebracht. Nadat ik meerdere gegevens over ‘spel’ verzameld had en vermoedde dat enkele
gedachten van Bataille, Gadamer en Huizinga daarin in een zinvol verband konden plaatsnemen, speelde ik verder met het thema spel en
schepping en het vermoeden dat er meerdere zaken nog wachten om vertoond te worden aan de interpreet wordt steeds weer waar. Zo
gaat het spel door, het houdt zichzelf in stand en laat de interpreet en de vertoning door ontdekking en teleurstelling heenspelen. En
wanneer de interpreet ze niet ontdekt, dan een volgende interpreet wel, die doorspeelt op de ontdekkingen van de eerste interpreet. Dit is de
diepere betekenis van een openheid. De interpreet is nooit zeker dat hij alle zaken die een cirkel biedt ook werkelijk ontdekt heeft. Maar elke
ontdekking is voor hem een nieuwe edelsteen op de ring.

Een andere interpreet met een andere achtergrond, zal de cirkel die de eerste interpreet ontdekt, herinterpreteren en er andere edelstenen
op ontdekken die de eerste niet kon of mocht ontdekken. Of hij zal de gehele cirkel als edelsteen op een nieuwe ring enten. In deze twee
gevallen schept het spel zichzelf verder of het schept opnieuw een cirkel waarmee een interpreet kan doorspelen.

Dit geheel van spelen en interpreteren is geen logische proces. Het is in ieder geval in zoverre onlogisch dat wij niet weten hoe een
dynamisch associatieproces in de hersenen werkt. Het is juist dit onlogische dat het spel spelende houdt. Wij weten inmiddels dat het
associatieproces verband houdt met de processen die we deels bewust zijn tijdens het dromen. Het heet dat tijdens de verschillende stadia
van de slaap de gebeurtenissen verwerkt worden en hun plaats in het geheugen krijgen. Ze worden opgeborgen door als het ware in een
netwerk te worden geplaatst. Wanneer zo’n verwerkt gegeven in een netwerk van andere opgeborgen gegevens wordt geplaatst, ligt het
voor de hand, dat wanneer dit ene gegeven door het bewustzijn opgeroepen wordt als herinnering, ook het netwerk aan gegevens -
herinneringen in vele soorten en maten - waarin het geplaatst is tijdens de slaap veel meer kans heeft om door het bewustzijn herinnert te
worden.

De raadsels die dit proces oproepen toont al dat dit een bijna niet te doorgronden dynamiek is die we vereenvoudigen door woorden als
netwerk, gegevens, herinnering, bewustzijn en droom. Zo kunnen we er nog iets van begrijpen. Het leert ons tevens dat niet elk verband
logisch of causaal is, zodat het in een fysische wet kan worden weergegeven. Er is alleen maar een verband.

Kern van het scheppinsspel

Van oorsprong is het spel altijd verbonden geweest met het aardse. En om van hieruit de beweging naar de gedachten van Bataille te
maken: Spel is per definitie erotisch. Het erotische is niet bepaald als lust of vunzigheid, het is eerst en vooral het werken en ploeteren in de
aarde. Het erotische spel is in wezen een scheppingsspel. Alle andere spelen zijn hiervan afgeleid.

Niet voor niets is het meest verbeeldde en gespeelde schepsel de vrouw zelf. In de vrouw ziet de man niet een object van schoonheid,
verleiding en bevrediging alleen. De vrouw is behalve speler van het spel ook degene die in het spel voorziet. Toen God Eva aan Adam
toonde werd zij niet getoond als maninne alleen. Beide waren zij mens en door haar had Adam deel aan het scheppingsspel dat daarvoor
voor hem alleen bestond uit het benoemen van de dieren. Adam kreeg deel aan de schepping om hem heen, door Eva. Pas door de vrouw
neemt de man deel aan de schepping. Door haar schept hij nieuw leven. De vrouw is deel van het nieuwe leven zelf wanneer zij vrucht
draagt. Maar schepping behelst niet alleen het leven. Het behelst ook de dood. Tijdens het scheppen kijkt de man in de afgronden van de
dood; uit die afgrond rijst nieuw leven.

Dit is de tegenstelling die er altijd al is; in het spel is er tevens de ernst. Het spel wordt omgeven door ernst en ze is zelf ernst, door de ernst
die haar omgeeft. Toch is het de kunst om het spel te blijven spelen en niet moedeloos weg te zinken. Daarom is het spel - scheppingsspel -
het midden van het menselijk samenleven, het staat er niet buiten, het is de essentie van het leven. Spel is geen vrije tijdsbesteding. Het
aardse leven bestaat bij de gratie van de dood en alleen het spel is in staat om de dood in de ogen te staren, maar tegelijk geldt, zonder spel
is men zonder leven; levenloos; doods. Dit maakt het spel heilig omdat het omgeven is met de dood. Het wordt letterlijk apart gezet door
de dood. Door het spel te spelen heiligt zich het leven altijd weer uit de donkere, zwarte aarde, de vochtige afgrond. Dit is het wezen van de
schepping. De aarde is woest en ledig [5] waarin een kiem van scheppend spel wordt geplaatst [6] dat leven voortbrengt.

De spade die de aarde omwoelt en haar vruchtbaarheid blootlegt, doet de noodzakelijke arbeid. Maar deze spade woelt niet meer op de
vlakten en op de akkers, ze woelt ergens op deze planeet. We kunnen de vlakte niet meer zien zonder te weten dat het deel is van een
planeet. We weten dat de vlakte, de akker voorbij de horizon gewoon dezelfde planeet is. We staan op een bol, we zien haar bolvorm. En de
spade? De spade is van het spel ontheven. Ze is economisch werktuig geworden. Ze werkt zwijgend zoals ze op willekeurig elke andere
planeet kon werken. De planeten draaien inmiddels allemaal zwijgend om de zon en alleen in het kleine gebied van de astronomie is hun
verbod op spreken opgeheven. De empirie nivelleert elk scheppingsspel. Zo werkt nu ook de mens, zwijgend zoals hij op willekeurig elke
andere planeet gewerkt zou kunnen hebben, vreugdeloos, spelloos, alleen zijn lusten bevredigend en in alle behoeften voorzien.

De Dans

Een van de moeilijkste maar ook intiemste spelvormen is de dans. De dans is een nauwkeurig samengaan van twee spelers. Ze vertrouwen
volledig op elkaar. De basis voor de dans is de vaardigheid waarin men zich moet bekwamen. In het duet van de dans komen de man en de
vrouw als eenheid naar voren; ze wijden zich toe aan de dans, door zich aan elkaar over te geven. De dans is altijd de dans die uit de dood
leidt. Altijd weer moet het leven in de dood staan gegrondvest en uitgeleid worden.

Temidden van de dood danst men het leven. De dans is tevens een offerdienst. Omdat alles wat uit de dood wordt geleid een beweging is
van onder naar boven, maakt ook de dans deze beweging. Zo dansen man en vrouw zich ook uiteindelijk naar de reinheid. Heiliging van het
spel van de dans is de voorwaarde tot reinheid. Wanneer het danspaar zich toewijdt aan het spel heiligen ze vanzelfsprekend het leven.
Omdat het een offer is, is er ook een beweging van boven naar beneden. Het goddelijke wordt door het offer bezworen, het goddelijke
wordt als het ware ontboden temidden van het aardse.

Het goddelijke wortelt zich in de aarde en het neemt in de neerwaartse beweging ook de dansers mee. Zo maken de dansers eerst de
beweging van de opgang naar het goddelijke en worden daarna weer meegenomen in de verworteling van het goddelijke met het aardse.
Het goddelijke laat zich alleen wortelen, ja kan alleen wortelen waar de offerdans gedansd wordt. De dans is er in vele figuren. Ik heb de
man en vrouw als oerbeeld van dansers genomen, dat zijn ze ook. Maar ook een volkstam kan dansen en daarmee het goddelijke
ontbieden. De dansers worden in deze kerende beweging (aarde - hemel - aarde) of bekering gereinigd van de soms noodzakelijke aardse
beslommering. Ze worden met het goddelijke opnieuw in de aarde geworteld. Dit is het principe van de zegen. Daarmee staat het niet
buiten de dagelijkse werkelijkheid. Het maakt er deel van uit. Want ook de aardse beslommering zoals het bewerken van de akker is een
bezigheid die niet zonder het scheppingsspel gezien kan worden. De dagelijkse werkelijkheid wordt op deze manier gezegend en de dansers
dwingen de zege van het goddelijke al dansend af.

De Liturgie

Het spel brengt handelingen met zich mee en wanneer een serie handelingen zich binnen een spel afspelen spreken we van liturgie. De
noodzaak van de liturgie is niet dat zij de wijding ordent, maar dat zij al spelende creëert, maakt en schept. De liturgie leidt al spelend het
leven met zekerheid uit de dood. Hierbij is het niet de dood die ons met woorden omgeeft, maar het noodzakelijk gebeuren van het spel.
Het feit dat er liturgie is (afbeelding van het spel) betekent de uitleiding uit de dood.

Door het spel worden we steeds weer uit de dood geleid (zoals het dromenspel ons garandeert dat we weliswaar slapen, maar niet dood
zijn). Het leven wordt door het spel een speelplaats die afgebakend is, begrensd door de dood. We worden in het spel uit de dood verwekt en
keren er weer tot terug wanneer wij zelf spelen. Zo heeft elk spel zijn grenzen en zoals het voorbeeld van Wittgenstein al toonde; mensen
geven pas blijk van het leven; ze begrijpen haar pas, wanneer ze het leven spelen.

Ich und Du

Martin Buber, een Joods theoloog uit de traditie van het Chassidisme, schreef een boekje, Ich un Du. Het gaat over de verhouding tussen
God en mens. De basis van deze verhouding is de persoonlijke betrekking tussen God en mens. De mens gaat niet op in een goddelijk niets,
maar de mens staat als een Du tegenover het Ich van God. Dit is een directe relatie, een spelbetrekking tussen twee, zonder scheidsrechter.
Waarom is dit een spelbetrekking? De basis van het spel is het vertrouwen tussen de spelers.

Zonder vertrouwen is er geen spel. Men vertrouwt volledig op het verloop van het spel, zoals het spel zelf is en zijn zal. Wanneer een van
beide zich buiten het spel begeeft, of met een ander spel op het gespeelde spel inbreekt, dan is het vertrouwen weg want de ander is niet
trouw geweest aan het spel. Het vertrouwen zal herstelt moeten worden. In de hebreeuwse taal is het woord trouw verwant met het
hebreeuwse woord voor geloof. [7]

Het spelen van een spel begint met geloof, vertrouwen en trouw. Wanneer dit vertrouwen er niet is, ziet men de risico’s die het spelen met
zich meebrengt. Wanneer overal een scheidsrechter optreedt is de basis van het spel geen vertrouwen meer, maar een wantrouwen. Deze
motie van wantrouwen [8] wordt voortdurende getoond in het dagelijks leven door een opeenvolging van uitspraken die juist vertrouwen
proberen te winnen: I like you.., You really did a great job! Je ziet er vandaag weer fantaaaastisch uit... Maar zoals alles wat keer op keer
benadrukt wordt, geldt ook voor deze zinnen: we proberen elkaar eigenlijk voortdurend op het gemak te stellen. Wanneer een
vertrouwensband van twee kanten een vanzelfsprekendheid is, zal er met geen of weinig woorden over gerept worden omdat men zich niet
vaak van de zelfsprekendheid bewust is; het is vanwege deze vanzelfsprekendheid ook moeilijk om ons zelf erop te betrappen dat we elkaar
vertrouwen.

Pas wanneer we ons bewust zijn van dit probleem, betekent dit, dat we ons naar elkaar toe slechts op basis van wantrouwen kunnen uiten
in plaats van vertrouwen. Wanneer we bijvoorbeeld in de openbare ruimte zijn hebben we allemaal de verwachting dat we een onbekende
enkel op een onbevredigende manier in de ogen hoeven te kijken en deze ziet zich "genoodzaakt" geweldadig te reageren. Deze motie van
wantrouwen is ook een voortdurende bron van angst en agressie. Wantrouwen is nu een fundamenteel deel van onszelf. En met het
wantrouwen ook het risico.

Wanneer God met Adam in het paradijs een vertrouwensband heeft ontstaat er spel. Adam vertrouwt God en vice versa. Adam is in staat
om door dit spel Gods schepping af te maken. Hij geeft de dieren een naam en beheert het paradijs. Daarom is het spel in de zuivere vorm
ook een spel zonder tegenstander maar enkel met een medespeler. Met de komst van de tegenstander moet deze overwonnen worden. Het
spelen tegen een tegenstander heeft de plaats verdrongen van een spel met God als Ich und Du. Bubers boek gaat over de vraag of deze
open betrekking tussen God en mens nog wezenlijk is; Is deze zuivere spelvorm nog mogelijk in onze werkelijkheid van wantrouwen,
regelspelen en scheidsrechters die als objectieve (lees: nivellerende) machten onze gehele werkelijkheid doorkruisen, alles aanmerkend als
bedreiging en risico?

Krijgsspel

Wanneer we het denken over spel kunnen vatten in woorden als vertrouwen in de (tegen)spelers, opgaan in het spel en trouw aan het spel,
dan weten we gelijk dat de oorlogen van nu geen spel meer zijn. Geen levenscheppend spel. Want, zeggen wij dan: hoe kan de oorlog nu een
scheppend spel zijn? Hoe kan het verdedigen van het eigen leven nu zelf ook een spel, ja een levenscheppend spel zijn? Het werkelijke
oorlogsspel draait om eer. Niet om vernietiging. Het bestrijden van de tegenstander en het gebruiken van aangeleerde vaardigheden,
oefening in de wapenen brengt een mens voort die niet is opgeleid tot een vernietigende machine, maar tot een mens die de eer van het
vaandel verdedigt volgens de intrinsieke principes van het vaandel. De eer van het vaandel ligt altijd besloten in de heiligheid die het vaandel
over de strijders heen vooruit werpt.

Hier is ook een liturgisch element aanwezig: De strijders zijn bekwaam in het strijden en uit de eerbied voor, en toewijding aan het vaandel
komen rituele handelingen te voorschijn die samen met de praktijk van de vaardigheden de liturgie van het spel vormen. De liturgie
handhaaft niet alleen de toewijding aan het vaandel, het zegent ook de strijder in zijn toewijding. Omdat de liturgie scheppend is, en in het
kader van het vaandel wil dat zeggen dat ze de eer en orde van het vaandel herstelt, beseft de strijder niet de risico’s van het spel (die in het
krijgsspel wel het grootst zijn), maar neemt de strijder als speler het levensscheppende van de liturgie over. Want ook hier is de liturgie de
afbeelding van het spel dat zich niet alleen door de speler toont, maar zich ook áán de speler toont.

Als er één scheppend spel is dat is omgeven door de dood, dan is het het krijgsspel wel. Toch zorgt juist het geheel van de liturgie ervoor
dat de strijder zich, naast de afgrond van de dood, volledig opgenomen door het spel geeft in de strijd.

Het vaandel is altijd een vaandel van een kleine gemeenschap. Grote legers bestaan uit vele vaandels. Elk vaandel vertegenwoordigt een
gemeenschap. Legers zijn altijd samengesteld en worden zo van onderuit opgebouwd. Wanneer dit besef doordringt, dan leidt dit tot een
scheppend krijgsspel en niet tot moderne massale vernietiging.

De tegenstander heeft de vertrouwensband geschonden en het vaandel herovert een wederzijds vertrouwen. Het dringt de geschonden
heiligheid van de ontrouw weg uit het leven en herstelt de autonomie van het vaandel ten opzichte van de tegenstander. Het is een
bescherming van het leven, maar schept ook weer leven omdat dit aangetast was. Telkens wanneer de heiligheid van het spel aangetast
wordt, wordt het geschapen leven door de dood aangetast. De status van het leven verandert van een groeiend leven, naar een stervend
leven. Wanneer dit niet door een van de partijen wordt opgmerkt, hetzij doordat een van de partijen het spel en de tegenstander schendt,
hetzij doordat alle spelers het spel schenden, neemt de scheppende kracht van het spel af en moet zij overruled worden door een duel of een
oorlog waarin het spel recht wordt gedaan middels een andere spelwerkelijkheid. Zo zorgt het verdedigen van het geschonden vaandel
ervoor dat temidden van de dood weer spel ontstaat.

Oorlog is weliswaar een inhumaan, maar noodzakelijk spel. Oorlog is een traditioneel spel. Het is net zo voorwaardelijk aan het leven als
het erotische scheppingsspel. Het krijgsspel is een bestaansvoorwaarde van het erotisch scheppingsspel en andersom is het erotisch
scheppingsspel een bestaansvoorwaarde voor het krijgsspel. Ze zijn elkanders condities. De verbondenheid van deze twee komt samen in
een paradox. De man kijkt de dood in de ogen tijdens het scheppen, hij ziet in een afgrond. Deze afgrond moet hij bevechten en dat doet hij
in het krijgsspel.

De man vecht altijd voor de heiligheid van het leven en het spel. Wanneer hij op leven en dood in een duel vecht ziet hij de dood in de ogen en
pleegt de scheppingsdaad zoals de spade het onkruid op de akker wiedt: Door de dood in de ogen te zien, ziet en beseft hij tegelijk de
heiligheid van het levenscheppende spel. De spade legt de vruchtbaarheid van de aarde bloot en wiedt het onkruid. Dit zijn de twee
mannelijke taken in het scheppingsspel. Het heilige is onlosmakelijk verbonden met het scheppingsspel. Het scheppinsspel uit zich als
eerste door het menselijk leven dat verwekt en geboren wordt en tegelijk in de bescherming van dit leven en het spel dat haar creëert. Het
leven zelf kan alleen daar spelen waar de spade werkt - niet zwijgend, zoals nu doorgaans gebeurt op de globe, maar op de vlakte, waar de
nachtelijke koude ‘s morgens vroeg haar douw achterlaat en waar overdag de zon brandt of de regen de aarde bevochtigd.

Om het ons nogmaals met Huizinga’s woorden af te vragen: waarom verliest het duizendkoppige publiek van een voetbalwedstrijd zich in
razernij en waarom verliest de speler (gokker) zich in hartstocht. Waarom is het spel geen spel meer? Waarom is het spel verdwenen uit
de esthetiek, uit de architectuur, uit onze straten en kantoren, en waarom is de wieg, waar de baby van plezier kraait zo fascinerend
eerlijk? Dat is omdat het spel niet meer al deze lagen van de werkelijkheid bijeen houdt.

De menigte schreeuwt van razernij omdat het beseft dat de heiligheid van het spel geschonden is. Het beseft dat het spel nauwelijks haar
scheppend werk kan verrichten. De razernij is de oer-uiting waarin de menigte zich nog kan verliezen omdat ze zich niet meer in het spel
kan verliezen. De menigte beseft dat zij toeschouwer is van het meer en meer inperken van het spel. En de menigte beseft ook haar
machteloosheid want zij kan geen speler zijn. Bij vlagen krijgt ze nog een glimp van het spel te zien. Maar de menigte blijft haar vaandel
trouw. Het vaandel wordt inmiddels door een menigte gedragen. Maar ze is niettemin een vaandel gebleven en dat zal voor de menigte een
reden zijn om haar te blijven dienen. Het vaandel wordt inmiddels geschonden door allerlei ontrouwe elementen. De menigte schreeuwt de
ontrouw aan het vaandel uit.

Maar nog steeds is het een duel dat in de arena uitgevochten wordt. Zoals enkele uitverkoren strijders voor het aanzien van twee grote
legers een duel uitvochten zodat er niet het bloed van velen hoefde te vloeien. Deze twee streden op leven en dood in de plaats van de
menigte die allen onder hun eigen vaandel zaten en toekeken om na afloop, verslagen of als winnaars naar huis terugkeerden om hun
spade weer in de hand te nemen en de akker te wieden.

Wanneer ik de hierboven geschreven zaken nog eens nalees en overpeins, komt het me vaak voor dat ik naief geweest ben. Termen als
vertrouwen, eer, heiligheid en toewijding komen in elke alinea voor. Waar komt het vandaan? Heb ik deze woorden voldoende grond
gegeven om in te landen? Hebben ze voldoende zinninge tekst om zich heen om te kunnen wortelen zodat ze een gelaagde betekenis krijgen?
Dat mag u uitmaken. Misschien is het zo, misschien niet.

Tegelijk is het naieve mischien nog een van de grootste kenmerken van het spel. Ik heb in dit essay meer dan waar ook een spel gespeeld. Ik
heb meer dan waar ook een spel durven spelen. En om dit te durven is een zekere naiviteit nodig. Dat besef ik hier. Om werkelijk te
handelen, moet men het scepticisme (het krakend vlot van de academicus) verlaten. En men kiest met een dood voor de ogen voor het spel.
Wel, ik ben uitgeschreven, ik wil wel langer doorgaan, maar ik zal het voor me houden. Ook aan naiviteit moet een einde komen. We zullen
weer ons sceptisch masker opzetten en twijfelen aan alles wat we lezen, zien en horen en er ons hoofd over blijven schudden. Wanneer men
geen gezonde speler is, wil men tenminste nog scheidsrechter zijn...

Noten
[1] Diels-Kranz 22B53
[2] Diels-Kranz 22B52
[3] Naar het model van Erik van Goor
[4] prof. dr. J. Th. M. Bank: Premier Balkenende geeft de staat een „nieuwe functie” in de overdracht van waarden en normen. Daarmee
verlaat hij het spoor van zijn geestelijke voorvader Kuyper die juist een neutrale staat bepleitte. Een link naar het artikel
[5] Genesis 1: 1, 2 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde was nu woest en ledig en de Geest Gods zweefde over de
wateren.
[6] Genesis 1: 3, en verder. Daarop sprak God en zeide: Zie, er zij licht, en er was licht. En God zag het licht dat het goed was en God
maakte scheiding tussen licht en tussen duisternis, etc.
[7] Als goden sterven, F. de Graaff 1969, blz 80.
[8] Motie van wantrouwen als basis voor de onderlinge verstandhouding in de maatschappij: naar een idee van Erik van Goor.

Lees verder...

dinsdag 8 maart 2005

MODERNE ARCHITECTUUR EN MANNELIJKHEID

Architectuur 8 maart 2005 * Mannelijkheid

door Tom Zwitser

De moderne architectuur heeft wat betreft haar theoretische fundering een nogal merkwaardige ontstaansgeschiedenis,
om maar niet te spreken van de ontwikkeling van de moderne architectuur zelf. In dit essay probeer ik deze
theoretische zijde naast die van de praktijk te leggen. Speciaal de rol van de mannelijkheid en vrouwelijkheid in de
moderne architectuur werk ik uit naar de volgende vraag: In hoeverre is de moderne architectuur een specifiek
mannelijke uiting? En als dit zo is; in hoeverre is ze uiting van een mannelijk probleem en is ze een weergave van en
reactie op de tijdgeest?

De moderne architectuur werd aan het einde van de 19e eeuw wakker met een roep om authenticiteit. De authenticiteit kwam naar voren
in een metafoor: De 19e eeuw werd voor de moderne bouwers gekarakteriseerd door het inferieure vrouwelijke. Waar de architecten tegen
fulmineerden waren de versierde huizen, de eclectische gebouwde huizen die met valse, aangeplakte ornamentiek een hogere status en een
vroegere tijd suggereerden. Vele straten werden als Italiaanse renaissance pallazo’s uit de grond gestampt. Vrouwelijkheid betekende voor
hen de status-maskerade van die pallazo’s en de decoratie waarmee de gevels van de huizen behangen werden. Maar ook de decoratie in de
huizen stond bloot aan kritiek op de smakeloosheid: de kleedjes, de gordijntjes en roezeltjes etc. De associatie tussen vrouwelijk en
decoratie werd mede bepaald doordat de vrouw in huis de taak had het huis te organiseren. Buitenshuis was zij afhankelijk van haar man.
Die buitenwereld was voor de moderne mens vooral de stad. Willens en wetens werd het beeld opgeroepen van een eerzame vrouw die in
huis haar taak had en van de eerzame man die buitenshuis het publieke domein beheerste. John Ruskin, een invloedrijk kunsthistoricus in
de 19e eeuw beschrijft en onderschrijft dit in Sesam and Lillies, 1902:

"De kracht van de man schuilt in het actieve, het progressieve, het defensieve. Hij is duidelijk de man van de daad, de ontdekker, de
verdediger. (...) aar de kracht van de vrouw schuilt in het beheer, niet in de strijd, - in haar verstand dient niet de ontdekking of het
creatieve, maar de zoete ordening, de inrichting en de beslissing. (...) De man, in zijn ruig werk in de buitenwereld moet het hoofd bieden
aan een en al gevaar en beproeving. (...) Maar hij behoedt de vrouw voor dit alles; in zijn huis, zoals bestuurd door haar (...) dringt geen
gevaar binnen, geen verleiding, geen aanleiding tot vergissing of vergrijp. Dit is de ware aard van het huis - het is de plaats van Vrede."

Zo zag men het graag: de vrouw acteert in het privé-domein en de man in het publieke domein. Trad een vrouw in het openbare domein
zoals een man dat deed, dan werd ze ook gezien als een publieke vrouw, een prostituee. De gewone huisvrouw kwam wel in het publieke
domein, maar gebruikte dat als middel voor de dagelijkse levensbehoeften. Ze deed boodschappen, bracht kinderen naar school etc. Maar
de man verbleef er. Hij zat op de terrassen van cafés’s, hij slenterde over de boulevards en hij beheerste de stad zo nonchalant mogelijk. En
daar, waar de ongetrouwde jongeman in zijn publieke domein al meerdere keren kennis gemaakt had met de meest authentieke publieke
vrouw, de prostituee, en het leven weinig geheimen meer voor hem had, werd de opgroeiende vrouw thuis gehouden en ‘bewaard’ voor het
huwelijk.

Ruskin plakt hier het oerbeeld van de mens over de 19e eeuwse maatschappij. Maar klopt dit werkelijk? en is de 19e eeuwse man werkelijk
een nonchelante flaneur of misschien een control freak onder een masker van nonchelance? Want Rushkin zet hier wel het beeld van de 19e
eeuwse vrouw neer, het beeld van de man is een ander verhaal.

De man was duidelijk de meerdere van de vrouw. Hij was degene die in het publieke domein optrad. De stad was van hem. Binnenshuis
diende hij verzorgd te worden door de vrouw. Het huis was de enclave om uit te rusten van de vermoeienissen van overdag en zich op te
laden voor zijn taken in die wereld.

En precies die enclave was het waar de moderne architecten kritiek op hadden. Want die enclave werd volgens hen door de vrouw gevormd
en ingericht. Het huis was zelfs een statement van het vrouwelijke, vonden ze. Maar dat vrouwelijke was volgens hen aards, verhullend en
daarmee leugenachtig, maar ook verwijfd en decadent. Daarom was het tijd voor een nieuwe architectuur die authentiek was. Die nieuwe
architectuur zou mannelijk zijn; eerlijk, sober en verheven. En nu ontstaat er een probleem dat ik verder wil uitdiepen. Is er hier sprake van
een beschreven werkelijkheid? of is het de metafoor die werkelijkheid wordt: De oude architectuur als aardse vrouwelijkheid en de nieuwe
architectuur als verheven mannelijkheid? Waarvan moest de nieuwe architectuur nu een oplossing zijn: van decadente vrouwelijkheid of iets
anders? Ik ga van het laatste uit en wil in het verloop van dit essay graag de dit andere benoemen en de metafoor nader bekijken om zo de
mannelijkheid een juiste plek proberen te geven.

Historische schets

Wanneer ik het verschijnsel moderne architectuur wil verklaren, zal ik opzoek moeten gaan in de 19e, en misschien zelfs 18e eeuw naar
aanwijzingen. Er is al veel gezegd en geschreven over de invloed van de moderniteit op de maatschappij. In het algemeen neemt men aan
dat moderniteit zich in de maatschappij begon te manifesteren tussen 1700 en 1750. De maatschappij werd toen een stad. De stad groeide
en werd modern verschijnsel bij uitstek. Moderniteit is een breed begrip en daarom wil ik een paar voorbeelden noemen om mijn insteek

Ruwweg voor 1700 werden kinderen behandeld als zijnde volwassen, niet omdat volwassenen hun kindsheid niet wilden zien maar omdat
kindsheid voor alsnog niet bestond. Montaigne schrijft in 1580 wel dat men mensen in de eerste 15, 16 jaren van het leven moet opvoeden,
maar dan wel met wijsgerige dialogen, vanaf het moment dat het gespeend is. Locke geeft soortgelijke opvoedingsadviezen. De basis van
de opvoedingsrelatie is voor Locke vooral de redenatie. Kinderen begrijpen dit volledig en staan daarvoor open.

Rousseau is de eerste schrijver die de pubertijd ontdekt. Had men er daarvoor geen oog voor? Was alles wat over het kind en de opvoeding
geschreven werd een groot misverstand en resultaat van oogkleppengeleerdheid? Rousseau legt als eerste de nadruk op het verschil tussen
volwassene en kind. Er moet gezag en dwang zijn. Redelijkheid is er alleen tussen volwassenen. Dit komt voor ons al iets dichter bij huis
dan Montaigne en Locke. Rousseau schrijft in Emile dat de mens niet een maar twee geboorten moet meemaken: Een eerst om te bestaan
en de tweede om te leven (uit de moeder en uit de pubertijd.)

Rousseau noemt de pubertijd een tijd van volwassenwording; een tijd van crisis en hij beschrijft die volwassenwording als eerste. Bestond
dat voor Rousseau’s tijd niet? Er zijn vele voorbeelden van kinderen van voor Rousseau’s tijd die op 6-jarige leeftijd Grieks, Hebreeuws, en
Latijn konden lezen en bijvoorbeeld Plato’s oorspronkelijke tekst naar het Frans vertaalden. Het was niet gewoon, maar kwam wel vaker
voor. Kleine volwassenen die alles uit de ‘volwassenenwereld’ als vanzelfsprekend meepikten. Niettemin duurt volgens Rousseau de
pubertijd erg kort. Eén jaar, hooguit twee, en dan is het voorbij. Nu doen we er jaren over; J.H Van de Berg schreef in 1956 al dat er veel
mensen zijn die het puberen ruim 10 jaar uithouden. En er zijn zelfs genoeg voorbeelden van mensen die pas na hun 35ste volwassen zijn.
Daarmee is het niet gek om te stellen dat een groot deel van de maatschappij uit onvolwassen mensen bestaat. Van den Berg zegt naar
aanleiding van het voorbeeld van Locke en Rousseau dat binnen het korte tijdsbestek van een eeuw het kind kind geworden is, zoals wij het
kind kennen: namelijk kwetsbaar zoals het daarvoor niet was. Afgeschermd van de volwassenenwereld. De moderniteit heeft niet alleen ons
denken veranderd, het veranderde ook onszelf. Maar was het het kind dat veranderd is, of was het de volwassene? Of allebei? En de
belangrijkste vraag: waardoor werd de verandering in gedrag veroorzaakt?

Al in 1835 schrijft Alfred Musset over de oorzaak van de disharmonie bij het opgroeien. Hij schrijft dat in een tijd waarin men wellicht als
cultuur die andere tijd, waarin kinderen kleine volwassenen wáren, nog verser in het geheugen heeft liggen dan wij dat hebben. Musset
vergelijkt de toestand van zijn jeugd met een interieur:

"...een kamer met meubels uit alle tijden en alle landen. Onze eeuw heeft geen vorm. Hof en huis missen het stempel van onze tijd. Op
straat komt men lieden tegen met een baard uit de tijd van Hendrik III, sommigen zijn helemaal kaal, anderen dragen hun haar als
Raphael, anderen als in de tijd van Christus. De huizen zijn ware rariteiten kabinetten, men treft er antiek, gotiek, renaissance, Louis XIII,
alles door elkaar. Alle eeuwen staan om ons heen, behalve de eigen eeuw, die geen gedaante heeft."

Musset beschrijft een ontbinding van stabiliteit. Hij ziet zichzelf zoals de wanorde om hem heen. Margaret Mead beschrijft in 1950
eenzelfde soort disharmonie:

"Elk huisgezin verschilt van de andere; zelfs binnen de kleinste groep. Zelfs de verschillen tussen de partners(...): Het ene gezin brengt de
kinderen groot in preutsheid, afzondering en met sterke beklemtoning van het verschil in rol der beide seksen; een ander gezin weet te
geven en te nemen, soms zo sterk dat de meisjes er als robbedoezen uitzien. En dan komt het huwelijk tussen de kinderen die zo
verschillend zijn opgevoed, met als gevolg bepaalde conflicten, tegenstellingen en disharmonieën tussen de nieuwe ouders. Elk huisgezin
verschilt van elk ander huisgezin; geen twee ouders, ook al aten ze havermout met zilveren lepels van identiek model, kregen op precies
dezelfde manier te eten."

Beide schrijvers zeggen dat de ontbinding van stabiliteit ons bestaan in de kern heeft kunnen aantasten. Woorden zijn zo veranderlijk dat
iedereen wel weet dat een bepaald woord dankzij zijn persoonlijke achtergrond en ervaringen een heel andere betekenis heeft dan bij een
andere. Zelfs de taal is in hoge mate een instabiel fenomeen. Van den Berg gebruikt hiervoor het woord polyvalent. Datgene wat polyvalent
is heeft meer dan één bepaalde waarde of werking. In de grond is ons bestaan letterlijk instabiel geworden. En dat voor Rousseau niemand
dit heeft opgemerkt, kenmerkt deze tijd eerder als stabíel dan dat men de schrijvers van toen naïviteit of zelfs blindheid heeft kunnen
verwijten.

Zo zijn er verscheidene zaken die de moderne tijd heeft gescheiden maar die daarvoor vanzelfsprekend waren: De kinderwereld en de
volwassenenwereld waren daarvoor éénzelfde wereld. Nu is de ene wereld onzichtbaar voor de andere. En de overbrugging daartussen
levert de nodige crisis op. Om in deze tijd helderheid in iets te krijgen moet men eerst dingen duidelijk onderscheiden voordat men er begrip
van heeft. Het scheiden van allerhande zaken en begrippen is in wezen modern.

Mannelijkheid en vrouwelijkheid in de moderne architectuur

Het zal nu langzamerhand duidelijk worden wat ik bedoel wanneer ik de 19e eeuw en ook de tijd daarvoor wil bespreken in termen van
contradictoir, (op z’n minst) scheefgegroeid en soms schizofreen. De metafoor die ik eerder noemde, wil ik op deze historische achtergrond
onderzoeken. De mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn geen eenduidige begrippen meer. Er was een verwachtingspatroon dat de
maatschappij hen oplegde. Men had wel door dat er verwarring was, ontbinding van stabiliteit. Hierdoor ontstonden juist
verwachtingspatronen die zich afzetten tegen de werkelijke situatie, of zelf contradictoir waren. Wat Ruskin verwoordde, was een
algemene overtuiging in de 2e helft van de 19e eeuw. En laat de situatie tussen Londen, Parijs, Berlijn en Wenen onderling verschillen,
overeenkomen met de beschrijving van Ruskin deden ze alle vier niet. Het was eerder een roep naar authenticiteit; een (al dan niet
kunstmatig) verlangen naar de ongecompliceerdheid en stabiliteit van de tijden daarvoor, ingegeven door de actualiteit.
Een aantal architecten die eigenlijk te begrijpen zijn in een bredere kunststroming, kwamen met nieuwe geluiden: Een luidere vraag naar
authenticiteit. Architecten als Loos (Oostenrijk), Muthesius, (Duitsland), Berlage (Nederland) formuleerden niet alleen als eerste
architecten de vraag naar authenticiteit, maar probeerden haar ook te beantwoorden. Later kwamen daar grote moderne bouwers als
Gropius, Mies van der Rohe (Duitsland/V.S.) en Le Corbusier (Zwitserland/Frankrijk) bij.

Deze stroming richtte zich vooral op de industriële vervaardiging van vooral huishoudelijke producten. De vernieuwing van het huiselijke
leven werd bepaald in de fabriek waar voor het eerst alle voordelen en mogelijkheden, zoals precisie en hoge oplagen uitgebuit werden.
Daarmee werd industriële architectuur hun paradepaardje. Industriële architectuur was immers het zichtbare resultaat van industriële en
machinale precisie. Machines, techniek en moderne materialen waren kenmerken van de nieuwe Stijl. Deze stroming concentreerde zich
vooral rond het Bauhaus dat in 1919 werd opgericht met Walter Gropius als directeur. Dat men enthousiast was om het failliete Duitsland
weer op te bouwen en te vernieuwen, hielp het succes een handje. Alle wereldberoemde moderne kunstenaars van die tijd gaven les op het
Bauhaus. Vanuit heel Europa en Rusland kwamen ze ernaar toe. Vanuit Nederland gaf onder andere Mondriaan daar een tijd les. Maar de
architectuur was toch het belangrijkste. De grootste moderne architecten als Gropius, Mies van der Rohe en le Corbusier waren er aan
verbonden. Van Le Corbusier is de uitspraak; Het huis is een machine om in te wonen. Uiteindelijk richtte het Bauhaus zich in de
toegepaste kunst voor al op het huis en de burger. De burger moest bevrijd worden van de stoffige 19e eeuw en moest zijn intrede doen in
de nieuwe tijd. Daarvoor was als eerste een nieuw huis nodig, dat hygiënisch, licht en ruim was. Het moest voldoen aan de minimumeisen
om te leven; De Minimumexistenz.

"Officieel stond de moderne architectuur een gelijkberechting van mannen vrouwen voor en was zij de emancipatie gunstig gezind."(Hilde
Heynen) In het Bauhaus manifest staat dat iedereen, ongeacht leeftijd en geslacht toegang heeft tot het Bauhaus. Helaas bleef het bij deze
verklaring. Er werden wel jonge vrouwen toegelaten tot het Bauhaus maar die werden stilaan doorgeschoven naar de keramiekafdeling of
het weefatelier. De architectuurafdeling bleef voorbehouden aan mannen. Er zijn door vele architecten en theoretici teksten geschreven en
lezingen gehouden waarin ze expliciet een Ruskin-achtige visie verkondigden aangaande het man-vrouw rolpatroon. Vrouwen mochten wel
mee en het moderne bouwen stond inderdaad open voor emancipatie, maar alleen in zoverre de vrouwen de mannelijkheid van kunst en
architectuur onderschreven. Ook zij dienden al het vrouwelijke in de kunst en architectuur af te zweren en te streven naar het hogere; het
mannelijke:

"De vrouw mocht alleen mee als zij opgenomen wilde worden in de tendens naar rationalisering en efficiëntie."

Het vrouwelijke vonden de architecten aards, verhullend en daarmee leugenachtig, maar ook verwijfd en decadent. Die nieuwe architectuur
zou mannelijk zijn; eerlijk, sober en verheven. Dit was volgens hen het ware antwoord op de roep naar authenticiteit. Zij gebruikte de
metafoor om hun architectuur te rechtvaardigen en te beschrijven: Twee belangrijke drijfveren. Los van het feit dat iedereen wel zijn of
haar ideeën heeft bij mannelijkheid en vrouwelijkheid, wil ik me nu vooral richten op de idee of betekenis die de moderne bouwers daar aan
gaven.

In den beginne was er een groep termen die met de Nieuwe Stijl geassocieerd moesten worden. Die groep stond in een web van intuïtieve
betekenissen dat het nieuwe van het moderne bouwen diende te verwoorden en te rechtvaardigen. Maar het was ook een web van woorden
dat zonder duidelijke context gelanceerd werd. Het enige dat een van de termen betekenis geeft, zijn de andere termen. Een web zonder
duidelijke achtergrond; een vaag web dat interpretatie vraagt met betrekking tot die achtergrond. Het web bestond in de begintijd uit een
aantal woorden als ‘eerlijk, sober, doelmatig, authentiek en efficiënt’. En die werden ingevuld door een heel oud thema: De mens bestaat uit
de man en de vrouw, en van die twee is de man de meerdere over de ander, de vrouw: Streeft de mens naar perfectie, dan streeft het naar
het mannelijke. Hier werd de oorspronkelijke betekenis van dat oude thema al verzwegen. De man was sinds de oudste tijden en over het
algemeen degene die de verantwoording droeg in het gezin. Daarom was hij de weloverwogen heerser. Diegene die altijd het goede met het
gezin (en de vrouw) voorhad en ook de bestaansvoorwaarden van het gezin continueerde. Hij kaderde de aarde af tot een leefbare plek.

Maar was hij daarom ook hoger, eerlijker, meer authentiek en doelmatiger? De architecten beweerden van wel.
Terug naar het web: de termen in het web verschoven al snel omdat het web zich uitbreidde met andere termen. Halverwege de 20ste eeuw
werden de belangrijke termen van toen, naaktheid en transparantie, gebruikt als invulling van eerlijkheid. Eerlijkheid werd niet meer
opgevat als een ongekunsteldheid ten opzichte van de Rococo, maar als naaktheid in zichzelf. Alle functies dienden eerlijk zichtbaar te zijn
en getoond te worden. Hierin merk ik een verschuiving op: Het moderne bouwen verafschuwde in de begintijd alle decoratie (dat in zijn
geheel vrouwelijk werd genoemd) aan een gebouw omdat het het gebouw zelf verbloemt.

Gaandeweg ondergaat de term eerlijkheid een betekenisverwisseling en zijn het de functies die het gebouw gaan decoreren: Een
gedachtestroming die tot in deze tijd de (binnen)architectuur beïnvloedt. Kennelijk is het, wanneer men het moderne bouwen als geheel
beziet, niet zo dat men de decoratie als zodanig verfoeilijkt maar alleen de - wat men noemde - vrouwelijke uitingsvorm ervan. Uiteindelijk
mondt deze hang naar eerlijkheid zelfs uit in een statement als Centre Pompidou in Parijs. Alle inwendige voorzieningen zijn uitwendig
geworden en zijn decoratief om de gevel heen gewikkeld. Wat het voorbeeld in Parijs betreft komen we zelfs niet meer ver met het begrip
naaktheid. Want wat is er nog naakt en transparant aan een gebouw dat behangen is met allerlei buizen, trappen en installaties? Een
gebouw dat in feite binnenstebuiten gekeerd is. Er is hooguit binnen nog iets van die oorspronkelijke eerlijkheid te beleven, maar dat is pas
nadat men in de wirwar een ingang heeft ontdekt en als het ware het verhullend kleed opzij schuift en kan ingaan...

Hierin is een bepaalde tegenstrijdigheid te zien die schijnbaar op te lossen is door aan deze twee verschillende decoratieve uitingen de
namen mannelijkheid en vrouwelijkheid te geven, maar uiteindelijk komt die mannelijke decoratie alleen tot uiting dankzij een nieuwe
invulling van het begrip eerlijkheid. Een invulling die men in de beginjaren van het moderne bouwen daar niet aan gaf. In dat begin
koppelde men woorden als mannelijk en verheven aan woorden als sober, viriel en licht. De architecten koppelden een moreel oordeel, dat
is ingebed in een maatschappelijk appèl, aan een analytisch oordeel van de stijlkenmerken. Hierin was zelfs het morele en authentieke
belangrijker dan de analytische begrippen. Hoe konden zij anders een nieuwe stijl rechtvaardigen? De 19e eeuwse moraliteit kwam hen zeer
goed van pas. En daarmee konden zij afrekenen met het voorgaande.

Hadden zij voorgesteld dat openheid, nieuwe materialen en technieken een stijl zonder versieringen voorstond, dan was de problematiek
niet zo groot geweest. Maar zij claimden de nieuwe stijl expliciet als mannelijk. Het mannelijke was het hogere, eerlijke, sobere en
authentieke. En het vrouwelijke was aards, verhullend, decoratief en leugenachtig(!). Belangrijk is om hierbij te zien dat het probleem niet
zo zeer lag in de stijl en de kenmerken ervan, maar in de argumentatie. En het gebouw is op zichzelf niet per sé mannelijk maar afhankelijk
van de interpetatie die men aan de genoemde kernwoorden gaf in een bepaald tijdperk! De authenticiteit zelf was het probleem niet. De
invulling ervan wel. Hooguit zou men kunnen zeggen dat wanneer men authenticiteit gaat invullen, dit tot problemen kan leiden. Doordat in
het eerlijkheidsparadigma het mannelijkheidsprincipe inwisselbaar werd gemaakt met het transparantieprincipe, ontstond er een nieuwe
tegenstelling. De façade (later constructie) werd weer gebruikt om dingen aan op te hangen. Deze inconsistentie bewijst mijns inziens de
stelling dat het moderne bouwen verkeerd gerechtvaardigd is. Het is niet vol te houden. Er ontstaat een tegenstelling. En het volgende
bewijst dit, want ook dit heeft zichzelf gekeerd.

In 1957 schrijft de weduwe van de Hongaarse Bauhaus-goeroe Laslo Moholy-Nagy, Sibil Moholy-Nagy verscheidene essays vanuit een
antropologisch en folkloristisch standpunt. Als we nog een van de begintermen van het Moderne bouwen, de authenticiteit, in gedachte
nemen, dan geeft zij weer een nieuwe betekenis aan dat begrip. Ze zet een aantal termen tegenover elkaar waarvan elke eerste voor
authenticiteit staan:

Natuur - cultuur
Eenvoud - complexiteit
Primitief en oorspronkelijk - technologisch en verward

Men kan zien dat er verscheidene kenmerken van moderniteit als techniek, cultuur en complexiteit afgewezen worden en het moderne web
een nieuwe, antropologische en feministische variant krijgt. Authenticiteit krijgt hier de betekenis van eenvoudig, natuurlijk, elitair en
primitief/oorspronkelijk.

Belangrijk hier is dat in de term authenticiteit, het kernbegrip van de modernen, het hele technische en machinale verhaal negatief wordt
beoordeeld. Uiteraard laat Moholy- Nagy hier een vrouwelijk geluid horen en besteedt zij geen aandacht aan de mannelijke overheersing,
die in het oorspronkelijke web nauw samenhing met de techniek. Zij wijst de tegenstelling mannelijk-vrouwelijk af en creëert een nieuwe:
die tussen cultuurvolken en natuurvolken. En het lijkt erop dat ze de steun krijgt van een groot denker uit die tijd: Heidegger. Heidegger
verklaart de aarde onbewoonbaar in 1951. "De westerse mens is het wonen verleerd en heeft in zijn pogingen om haar te bewonen de aarde
verwoest." De grondgedachte van het wonen is volgens hem:

"het ontzien, het in-zijn-wezen laten, en wat ontzien moet worden is de relatie van het wonende tot das Geviert: de hemel en de aarde, de
goddelijken en de stervelingen. De mens die ‘woont’ is een mens die open staat voor deze fundamentele dimensies van het zijn. (...) Bouwen
heet een plek tot stand brengen waarin deze vier voelbaar gemaakt worden. (...) Bouwen betekent van een ongedifferentieerde ruimte een
plek maken waar de aarde als aarde verschijn, de hemel als hemel, het goddelijke als goddelijk en de stervelingen als sterfelijk."
Maar Heidegger denkt dat dit in deze tijd niet meer mogelijk is:

"Hoe groot en bedreigend de nood aan woningen ook is, de eigenlijke nood van het wonen bestaat niet in de eerste plaats in het gebrek van
woningen. (...) De eigenlijke nood van het wonen is hierin gelegen dat de stervelingen het wezen van het wonen altijd eerst weer zoeken,
dat ze het eerst weer moeten leren." (Bauen Wohnen Denken, Heidegger 1951)

Hierop verschijnen in de loop van de tijd reacties van andere filosofen, maar de kritiek van Heidegger blijft een centrale tekst in de
architectuurfilosofie: Een filosofische en impliciet ook antropologische denkstroming. Mijns inziens wordt hier geen fundamentele
vernieuwing in het denken over wonen gegeven. Er wordt alleen een andere tegenstelling in het moderne web geplaatst. Er wordt getracht
architectuur een nieuwe betekenis te geven en hoewel andere filosofen dat betwisten, gaat Heidegger hierin zo ver dat volgens hem wonen
onmogelijk geworden is, waardoor de architectuur in haar fundament haar bestaansrecht verliest. Zo ontstaat gerichte kritiek op het
moderne bouwen. En impliciet behelst deze kritiek ook de onmogelijkheid om uit te gaan van de ongelijkwaardigheid van mannen en
vrouwen. Vooral Sibil Moholy-Nagy gaat deze metafoor helemaal uit de weg en biedt een nieuwe aan; die van de cultuurvolken tegenover de
natuurvolken. Daarbij kiest ze voor de authenticiteit van natuurvolken en wijst ze tegelijk op het uitgesproken aardse karakter van de
natuurvolken en op het feit dat dit aardse volgens de moderne bouwers tot het vrouwelijke behoort: Een eerste feministisch geluid in de
architectuur.

Hoe kunnen we mannelijkheid in de moderne architectuur anders interpreteren?

Maar de moderne architecten gaan gewoon door en worden steeds pragmatischer. Na de tweede wereldoorlog willen zij de woningnood
tegemoet komen. Zij vertoonden eenzelfde soort idealisme als de moderne architecten na de eerste wereldoorlog. De noodsituatie was een
uitstekende gelegenheid voor hen om zich helemaal uit te leven. De pragmatische richting komt binnen de moderne architectuur op gang en
ze bepleitten een massaliteit van het wonen. Ze ontwerpen geplande wijken om de woningnood na de tweede wereldoorlog op te vangen. Zo
werd het huis als machine van de eerste modernen de complete wijk als machine.

Ik heb al eerder aangegeven dat ik de moderne architectuur sociaal-maatschappelijk wil verklaren. In de historische schets heb ik
geprobeerd om te laten zien dat de huidige samenleving een andere is dan van voor ruwweg 1700. De mens veranderde in een
vooruitstrevende mens en de maatschappij veranderde mee. Wat duidelijk is, is dat de mens moet reageren op de steeds veranderende
omgeving. De mens moet met zijn eigen schepping mee veranderen. Wat dat voor gevolgen heeft (gehad) voor de mens is niet altijd
helemaal duidelijk. Ook hiermee moeten we afgaan op fenomenen. Ik wil er twee noemen.

Kunstenaars en genieën waren er altijd. Maar vlak voor de 19e eeuw is er voor het eerst sprake van het krankzinnig genie. Krankzinnigheid
werd in de 19e eeuw breder opgevat dan nu. Nu zijn de verschillende geestesziekten scherper gedefinieerd. Er waren bijvoorbeeld veel
kunstenaars die tegen krankzinnigheid aanleefden. Soms waren ze werkelijk krankzinnig. Voor die tijd was er wel sprake van
wonderkinderen maar zoals bekend heeft dat weinig problemen opgeleverd. Daarentegen zijn er uit de 'genieëntijd' vele voorbeelden van
genieën die moesten vechten tegen de krankzinnigheid of er bij tijden last van hadden. Voorbeelden die algemeen bekend zijn, zijn Van
Gogh, Nietzsche en Wittgenstein. Wat deze laatste betreft, wordt zijn moeilijke omgang met erfelijke suïcidaliteit beschreven door zijn
vriend Norman Malcolm. Zijn vader en drie broers hebben zelfmoord gepleegd en ook voor Ludwig Wittgenstein was suïcidaliteit
gedurende grote delen van zijn leven een plaag. Hiermee wil ik niet zeggen dat er voor de 18e eeuw geen krankzinnigheid voorkwam, maar
niet vaak in combinatie met een geniale geest. Krankzinnigheid en genialiteit zijn zeer dicht naar elkaar toe komen groeien.

Een tweede fenomeen in onze tijd, zijn de typische ‘mode’ aandoeningen als Autisme, Asperger, PDD-NOS. Vaak worden deze aandoeningen
afgedaan als een modeziekte, waarvan het bezitten ervan vooral erg hip is, maar net als de pubertijd van Rousseau, is het al lange tijd
bekend: er zijn er al voor de tweede wereldoorlog twee onderzoekers geweest die onafhankelijk van elkaar onderzoek hebben gedaan naar
contactstoornissen bij kinderen. Leo Kanner (VS) en Hans Asperger (Oostenrijk) waren de eersten die dit signaleerden. Kanner schreef dit
eerst toe aan een geestelijke handicap. Asperger ontdekte deze stoornis ook los van een lage intelligentie en schreef daarover in het Duits.

Helaas las men deze taal vlak na de tweede wereldoorlog niet graag. Het duurde nog tot de jaren tachtig totdat zijn kennis zich werkelijk
verspreidde.

Kenmerkend voor mensen met aandoeningen in het Autistisch Spectrum is dat zij slecht of niet gevoelsmatig kunnen reageren op de
buitenwereld. Ze kunnen alleen juist reageren op een bepaalde situatie als hen is verteld hoe dat moet. Het Autistisch Spectrum is een
verzamelnaam voor contact- en energiestoornissen. Bovendien is het een vangnet voor zwakkere versie’s van die aandoeningen. Uit
onderzoeken is gebleken dat vooral jongens in dit spectrum vallen en procentueel wat minder meisjes. Het zijn de jongens die moeite
hebben met hun sociale omgeving. Op zich komen de echte autistische aandoeningen niet veel voor, maar onderzoekers beweren dat een
hoog percentage mannen (80%) last heeft van zwakke versies van deze contactstoornissen. Men zegt eigenlijk dat het autistisch spectrum
in het verlengde van mannelijk gedrag ligt. Bij deze ontwikkeling wil ik net als bij het verschijnsel van de pubertijd aannemen dat de
oorzaak de ontbinding van stabiliteit is, die door de eeuwen heen gewoon is doorgegaan, en het onvermogen van mannen om daarop te
reageren.

Mijns inziens heeft dat onvermogen zich geuit in de moderne architectuur. De enclave die het huis moest zijn, om bij te komen van een
contradictoire maatschappij, leek teveel op de maatschappij zelf. Het moest anders. Dat wat door de mens zelf te ordenen is, moet tot in
het fundament geordend worden. Als de moderne architectuur mannelijk is, is ze dat omdat moderne architectuur een mannelijke
ruimtebeleving is. Het gaat om een alleen zijn in de ruimte en daarin zijn overbodige objecten stoorzenders en potentiële veroorzakers van
chaos. Maar het is een ordening uit pure noodzaak omdat het publieke domein geen aanknopingspunt tot ordening geeft.

Alle verwachtingspatronen ten spijt; de man is het beheersen van die grote boze buitenwereld verleerd. Hij doet wel alsof hij het publieke
domein beheerst en zet een masker op van nonchalance, maar de geschiedenis van (niet alleen) de moderne architectuur spreekt dat tegen.
Was het eerst het de stad dat zijn domein was, al snel werd hem dat teveel huis dat hij wilde ordenen met witte, lichte ruimten en een
strenge compositie, na de tweede wereldoorlog richt de beheersingsdrang zich op de stad zelf, die geordend moet worden. De hele stad
wordt een programma, uitgedacht op de tekentafel. Wat nodig is voor de stad, wordt meegeprogrammeerd, wat overbodig is en wat chaos
in de stad veroorzaakt wordt eruit gelaten. Wat overblijft zijn herhalingen van grote modules in een raster. Wonen verschuift van huis,
naar straat, naar wijk. Het wonen wordt zo meer en meer een thema binnen stedenbouw; een totaalprogramma. Het staat in scherp
contrast met Heideggers benadering, omdat het pragmatisme de plaats totaal ontkent: Het schoffelt een compleet aardvlak om, en zet er
een eigen wereld van beton, glas en staal neer. Een wereld die niets meer te maken heeft met de aarde of de omliggende natuur in zoverre
daar nog sprake van was. Een ontkenning van Heideggers aarde, van zijn Geviert. Onze aarde is een vertechnologiseerde aarde geworden.

Deze interpretatie van de mannelijke moderne architectuur is geen metafoor. Tussen mannelijkheid en de moderne maatschappij ligt een
werkelijk probleem van onvermogen. Een scheiding die doet denken aan die van de pubertijd als crisistijd tussen kindertijd en
volwassenheid in, waarbij kinderen maar moeizaam volwassen worden en soms nooit. Zo is er ook een crisis tussen mannelijkheid in het
algemeen en de maatschappij. Deze scheve verhouding uit zich bijvoorbeeld ook in de criminaliteit: 90% van de criminelen zijn mannen en
de criminaliteit is alleen maar gegroeid in de moderne, stadse tijd. Men kan dit niet wegwuiven met ‘dat is geen modern verschijnsel want
het was altijd al zo.’ Nee, het zijn nu de mannen die hun verlies van het publieke domein uiten in een onder nonchalance verborgen
hysterische drang.

Wel, het vermoeden dat het modernisme een fundamenteel verkeerde architectuur nastreeft, heeft vanaf het begin, vooral uit feministische
hoek geleid tot stapels essays en artikelen, die nog steeds doorgroeien. Tegelijkertijd is dit gedeeltelijk een discussie die niet over de
eigenlijke moderne architectuur gaat; men heeft het niet over het gebouw en de interpretatie ervan maar over de argumentatie van de
makers. Men probeerde niet het gebouw te interpreteren en te begrijpen maar vocht zich vast in de bijgeleverde argumentatie. Hiermee
besef ik dat ik een groot gedeelte van de discussie overboord gooi omdat het niet over de architectuur gaat. Ik ontken hiermee de
feministische visie dat architectuur de geschiedenis van de opgesloten vrouw is. Ik zal er niet mee ontkennen dat de architectuur gebruikt is
om de vrouw uit het openbare domein te houden.

Ik denk wel dat de moderne architectuur in sommige opzichten een bewijs van onvermogen is. Ik vermoed dat de eerste moderne
architecten hiermee aan een onontkoombare behoefte uiting gaven; namelijk een behoefte aan ordening van de contradicties en het
voortdurend veranderlijke van de 19e eeuw. Maar ook de kunstmatige en gebruikte tegenstelling tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid is
onderdeel van die moderniteit. Tegelijk is dit een teken van verstoord contact. Een verstoord contact tussen de mannelijkheid en de
vrouwelijkheid, tussen de mannelijkheid en de maatschappij en ook tussen de mannelijkheid en de aarde. Eigenlijk een verstoord contact
tussen de mannelijkheid en de rest en tenslotte een mannelijkheid die zichzelf kwijt geraakt is.

De moderne architectuur is een van de vele uitingen van de ontbinding van stabiliteit. Het toont ook in zijn ontwikkeling van huis naar wijk
het onvermogen van de man om met de gegeven stad om te gaan. Ik zie de moderne huizen en wijken als mannenprobleem bij uitstek. Men
moet niet denken dat dit essay een aanklacht is tegen het moderne bouwen. Het zou om dezelfde reden een aanklacht tegen de moderne
maatschappij zijn. Tegen de moderniteit, waarvan de uitwassen steeds verder groeien.

Lees verder...