zondag 26 oktober 2008

De Heilige Microfoon

Het afscheid van de bisschop van Groningen, mgr. Wim Eijk, bracht iets opmerkelijks aan het licht: voor veel moderne gelovigen staat niet meer de Crucifix in het midden van de kerk, maar de Heilige Microfoon. Want mondigheid is mooi, maar wat is mondigheid zonder microfoon? Maar een microfoon is lastig. Want wie mag er spreken en wie moet er luisteren? Moeilijke vragen. Het is er voor de gelovige sinds Vaticanum II dan ook niet makkelijker op geworden. Voor het Belgische opinieblad Nucleus, een maandblad uitgegeven door onze vriend dr. Pieter Huys, schreef ik samen met Erik van Goor het volgende artikel.

Het bericht dat van alle websurfende Europeanen de Nederlanders het meest grofgebekt zijn komt niet onverwacht. De keurigste manager verandert in de pauze achter zijn PC in de meest schunnige variant van de mondige burger om het Internet te overladen met scheldpartijen en grove taal. Gratis kranten, radiostations en zelfs publieke omroepen in Nederland laten eenzelfde beeld zien. Ooit een van de burgerlijkste naties, is het land sinds de jaren ’60 verandert in een land waar decorum, etiquette en stijl door het toilet zijn gespoeld. Hoe directer, des te beter. De historicus James Kennedy zei ooit over de jaren ’60 in Nederland dat in vergelijking met de meeste westerse landen de jaren ’60-revolte in Nederland nauwelijks iets voorstelde – weinig meer dan een verfbommetje hier en een rookbommetje daar. Toch is de verandering in weinig landen zo doorgeschoten als in Nederland. En niet in het minst in de kerk. Vooral na invoering door Vaticanum II van de microfoon in de kerk is het mis gegaan.

Zoals te zien was tijdens het afscheid van bisschop Eijk, vanwege diens vertrek van Groningen naar Utrecht. Bisschop Eijk had het in Groningen niet makkelijk gehad. De moderne pastorale werkers in deze kerkprovincie hadden hem menigmaal het vuur aan de schenen gelegd vanwege diens visie op homoseksualiteit en die op de rol van de vrouw in de kerk. Een van deze werkers is een zekere mevrouw Van Schalkwijk. Toen zij geen toestemming kreeg om bij het afscheid van mgr. Eijk te spreken, greep ze eigenhandig naar de microfoon. Maar de ceremoniemeester greep ook in en kon via de beveiliging deze mevrouw in toom houden.

Een microfoon hanteren is immers makkelijker dan het kruis – de Crucifix – dragen. De moderne gelovige onderwerpt zich niet graag, maar werpt zich daarentegen wel graag op als spreekbuis, uiteindelijk altijd namens zichzelf. Mevrouw Van Schalkwijk maakte daarom haar visie bekend bij de landelijke pers. Haar ideaal blijkt “de autonome pastor” te zijn, waarbij de bisschop niet zozeer gezag heeft, maar eerder een “sparring partner” is: Deze “autonome pastor” maakt volgens mevr. Van Schalkwijk “eigen keuzes zonder autoritair te worden èn zonder zijn begrip voor de ander los te laten. Deze pastor kiest voor participerend leiderschap, een leiderschap waarbij de leider, of die nu pastor of bisschop is betrokkenheid, initiatief en daadkracht bij anderen wekt voor een zaak die de leider belangrijk acht.” Op deze wijze doet de pastor “de mensen recht”. Aldus mevrouw Van Schalkwijk.

Vaticanum II voerde de volkstaal weer in en gaf het volk een stem. Maar toen het volk sprak, bleek het volk geen volk te zijn, maar een verzameling autonome sparring partners die recht moet worden gedaan. En het eerste recht is het recht van spreken in de microfoon, het instrument dat als een tweesnijdend zwaard de gemeenschap klieft.

Verdeeldheid

De microfoon verdeelt de mensheid in sprekers en luisteraars. Wij luisteren niet naar mensen die iets te zeggen hebben, maar naar datgene wat uit de luidsprekers schalt. Mensen die iets te zeggen hebben moeten maar afwachten of zij dat voor een microfoon mogen doen of in het luchtledige waar niemand naar hen luistert. Nu blijkt zelfs dat alleen diegenen die goed kunnen luisteren en die de goede luisteraars mogen toespreken goede burgers zijn. Wie zegt dat? Iemand met een microfoon voor zijn mond natuurlijk. De microfoon schenkt onze tijd twee grote problemen: die van het spreken en die van het luisteren. De microfoon maakt dat de spreker niet luistert en de luisteraar niet spreekt. Maar gek genoeg is het kerkvolk juist achteruit gegaan in het luisteren sinds de microfoon de boodschappen van de sprekers versterken.

Sprekers spreken met hun mond naar de microfoon en luisteraars zitten met hun oren naar de luidspreker. De kloof tussen spreker en publiek ontstaat door deze twee instrumenten. Interrumperen gebeurt niet zomaar en de afstand tussen sprekers en publiek wordt groter omdat afstand niet meer iets is dat geluid moet overbruggen. Men zet de luidspreker daar neer waar het geluid terecht moet komen. Hoever de microfoon bij de luisteraars vandaan staat is van geen belang.

Degene die spreekt is dus niet meer iemand die uit zijn ambt spreekt zoals de vader en de priester door hun ambt sprekers zijn, maar de spreker mag spreken omdat hij zich een plaatsje voor de microfoon heeft bemachtigd. De spreker beoefent allereerst het ambt van spreker. Het spreken wordt niet meer gebruikt om de rust te herstellen of om naar oplossingen te zoeken, maar om individuele emoties vele malen versterkt bij mensen te brengen. Alexander Mitscherlich schreef in 1963 dat "de massacommunicatiemiddelen voortdurend stemmingen bij ons aanboren en ons zo bespeelbaar maken." Dat komt omdat de spreker geen aan zijn publiek inherente reden heeft dat hij spreekt, en dus geen zaak bespreekt, maar een emotie losmaakt. De luisteraars moeten gewoon horen wat hij zegt; er is geen ontkomen aan want de luidsprekers staan altijd in de buurt.

De gelegenheid waarin de microfoon voorziet, ontwikkelt een machtstrijd. Niet langer is de spreekfunctie onlosmakelijk verbonden met de verantwoordelijkheid en natuurlijk gezag zoals van vader en priester, maar is de spreekfunctie een plek waar moordende concurrentie heerst. De priester die verzoening doet heeft geen luidspreker nodig om God te bereiken. De vader heeft die ook niet nodig om zijn kind een troostend woord of een opvoedende tik te verkopen en zeker niet om zijn vrouw en kinderen te zeggen dat hij van ze houdt. Wat primair in de microfoon versterkt wordt is de emotie en niet de heldere argumentatie of schoonheid van de logica. Een spreker hoeft minder dan ooit zijn best te doen om een in principe milde emotie duizend keer sterker uit te vergroten totdat het een beslagleggend appèl doet op de luisteraar. Hij heeft geen grote woorden en historische oneliners nodig om zijn publiek te pakken, want de emotie die hij heeft wordt toch wel vele malen versterkt. Hij hoeft er eigenlijk niet zoveel voor te doen. Nu eisen de grootste blunders die er door luidsprekers geklonken hebben de aandacht op, terwijl de mooiste historische oneliners die wij kennen, werden gedaan in een tijd dat microfoons hoogstens een zeldzaamheid waren en de sprekers werden opgeleid tot het spreken zonder microfoon, dus in directe relatie tot de toehoorders. De spreker zonder microfoon is in feite 'de eerste onder de toehoorders', iemand uit de groep die het woord neemt en niet, zoals nu, een spreker die op zoek is naar een microfoon en dus naar een publiek. De oude ecclesia wordt zo stom gemaakt: al zou ze schreeuwen, de spreker hoort het niet. De microfoon voorkomt dat er iemand uit de groep het woord neemt, maar keert zich tegen de natuurlijke ambten.

Revolutie

In de kerk heeft de microfoon haar revolutie gevestigd. Bedoeld of onbedoeld. Want ondanks dat Vaticanum II de afstand tussen God en mens kleiner wilde maken door het altaar tussen het volk te plaatsten in plaats van voor het aangezicht van God, heeft de microfoon toch weer een grote scheiding teweeg gebracht tussen de spreker en het volk. De oorspronkelijk drieslag in de liturgie, die van volk-priester-God, is ingeruild voor die van volk-sprekers-show. De liturgie is geen drama meer, maar is een serie onemanshows geworden. Tijdens een kerkdienst komen veel sprekers naar voren: de aankondigingen, de schriftlezing, de gebeden, de aankondiging van de kinderdienst, de preek, de bediening, de afkondigingen en soms nog een verdwaalde koster(es) met een mededeling.

Deze microfoon blijkt een instrument met magnetische gaven. Het trekt massa's mensen aan, niet in de laatste plaats de pastoraal medewerksters. Dezen is het weliswaar niet gegeven om de mis te bedienen en een gewijde functie te bekleden, maar vanwege het priestertekort dicteren deze pastoraal werkers het parochiale leven in tal van bisdommen.

De microfoon is dus niet automatisch in handen van het gezag zoals het vaderlijke ambt ook verantwoordelijkheid en gezag verleent aan de vader, want natuurlijk gezag behoeft geen microfoon. De microfoon is in principe een instrument dat gezag afbreekt en erediensten verstoort omdat het de natuurlijke band tussen spreker en publiek doorsnijdt. De microfoon is een activistisch instrument. Zonder de microfoon hebben de pastorale medewerksters waarschijnlijk geen gehoor. Want zonder microfoon gaan ze gillen en dat wil niemand horen, zeker niet in de kerk. De microfoon versterkt dus iets wat van nature geen gezag heeft. Het verleent een kunstmatig gezag aan mensen die dat niet horen te hebben.

Het spreken van het volk via de microfoon is een merkwaardig spreken; het kunstmatige gezag wordt uitgesproken in een kunstmatige taal en is gericht op een kunstmatig volk. Want ondanks de aandacht voor de volkstaal, is de volkstaal allang mediataal geworden en is het volk getransformeerd tot publiek.

De microfoontaal waarmee het publiek wordt bereikt, is een doodse taal. Dialecten verdwijnen, evenals beschaafde taalvormen. Wat ervoor in de plaats komt, is een functionele taal doorspekt met Engelse termen. De Engelse literatuurwetenschapper George Steiner sprak ooit over de Duitse taal als een dode taal, want volgens hem had de Tweede Wereldoorlog en Holocaust het culturele en morele fundament weggeslagen dat nodig is om een taal levend te laten zijn. Volgens Steiner is taal iets waarin het metafysische moet kunnen doorschijnen, anders is deze taal volgens hem ongeschikt voor literatuur of poëzie. Nog weer jaren later scherpte hij deze gedachte aan in het boek Het verbroken contract. Als gevolg van het verbroken contract tussen God en mens zag Steiner alle cultuur leeglopen. Zonder God is er in de taal, volgens Steiner, geen “aanwezigheid van betekenis” die nodig is om taal en cultuur iets te laten tonen – te doen laten verschijnen.

Megafoon

De microfoon is de belichaming van deze afstand tussen God en mens. De microfoon doet niet iets of Iemand verschijnen, maar wil met een boodschap iets overbrengen – over de afstand heen tillen die ze zelf heeft gecreëerd. In de klassieke liturgie draaide de samenkomst om de werkelijkheid van God en het verschijnen van het mysterie aan de mensen waardoor er zo’n “aanwezigheid van betekenis” optrad. Juist de afstand tot het altaar, en het gebruik van het Kerklatijn bewaarde het volk als volk. Het Latijn voorkwam elke verfransing of verengelsing van de taal. Het Latijn was als “dode taal” immers geen concurrent van de volkstaal, zoals later de negentiende-eeuwse standaardtalen dat wel waren. Juist de afstand van de klassieke liturgie gaf het volk het recht om volk te zijn. Het aanschouwen sneed elke latente behoefte aan hyperreflectie of kritiek de pas af. Juist met zijn rug naar de gemeente was de priester een voorganger: een Mozes die het volk voorging en als onderdeel van het volk sprak tot en namens zijn God en Die van het volk.

De klassieke retorica beschermde het volk tegen de show. Deze retorica kende de mogelijkheid om op te komen en weer te verdwijnen; de moderne retoriek bestaat uit verkrampte pogingen om origineel te zijn omdat sprekers continu de aandacht moeten vasthouden. De originaliteit wordt steeds leger en lachwekkender; het volk kan zich niet meer aan de beuzelarij onttrekken. De band met het volk, met het leven en met de werkelijkheid is door de microfoon volledig verdwenen.

Het volk – het kerkvolk – voelt dit aan en is ontevreden. Want iedere microfoon is een megafoon. Wie overschreeuwd wordt door luidsprekers wordt zelf ook steeds rumoeriger. Wie constant op luide toon woorden over zich heen krijgt, luistert steeds minder goed naar wat er tegen hem wordt gezegd. Het spreken met gezag herstelt de orde en de stilte, maar het elektrisch versterkte geluid creëert een antigeluid: schreeuwerigheid, rumoer, onrust en ruis. Het is vreemd, maar in een tijd dat mensen geen inhoud meer kunnen geven aan hun woorden en dus niet meer echt spreken, is de algemene klacht dat mensen niet meer kunnen luisteren. Het publiek luistert niet meer, studenten niet meer, kinderen niet meer, politici niet meer, niemand meer. Want waar moet men naar luisteren? Het gaat toch niet meer om luisteren, maar om de stemmingen die bij ons aangeboord worden? En om meningen en interpretaties?

Wil de kerk weer spreken, wil het kerkvolk weer kunnen luisteren, dan zal men de microfoon het zwijgen op moeten leggen. Dankbaarheid en vrede verdragen zich niet met mondigheid en kritisch luisteren. Vervang daarom elke microfoon door een Crucifix. Wij voorspellen: de hysterie zal afnemen en de rust neemt toe. Want spreken en luisteren is wel degelijk mogelijk, maar dan wel zonder Heilige Microfoon.

Geen opmerkingen: