maandag 16 oktober 2006

DE CARTOGRAFIE IN VOGELVLUCHT

bitterlemon.eu - Essay 16 oktober 2006 * Cartografie

door Tom Zwitser

Sinds enige dagen ben ik in het gelukkige bezit van een reproductie van een vogelvluchtkaart uit 1652 van de stad
Groningen. Om de stad heen staan alle schansen en vestingen getekend die er in de Ommelanden gebouwd waren om
de vesting Groningen - en daarmee de Republiek - te beschermen. Deze verdedigingslinie functioneerde vrij goed, want
Groningen is als vestingstad nooit gevallen (1602 – 1874).

De kaart is verluchtigd met stadswapens, aanzichten en doorsneden van de vestingwerken. Een vogelvluchtkaart is een perspectivische
weergave van de werkelijkheid. Elke huisje, hoe klein ook, wordt in perspectief op de kaart ingetekend. Men streeft naar weergave van de
werkelijkheid zoals een vogel met kleurenblindheid deze ziet. Het is een genot om naar te kijken. Toch is men in de loop van de tijd andere
kaarten gaan maken.

In de eerste eeuwen van de Reformatie valt Europa uiteen in een zeker coherent Rooms deel dat grotendeels door Habsburgers en
Bourbons wordt geregeerd, en een verbrokkeld protestants gedeelte. Oorlogen teisteren Europa en de Republiek besteedt massaal
aandacht aan de bouw van vestingsteden. Onder andere worden Middelburg, Deventer en Groningen als zodanig flink aangepakt en van
Rijkswege versterkt met stadswallen en een garnizoen. Groningen wordt een van de beste vestingen van de Republiek.

Een vesting bestaat uit stervormige aarden wallen, bastions geheten. De oppervlakte van de vestingwerken variëren per stad, van iets
minder dan het equivalent van het bebouwde stadsoppervlak, tot 5 keer de grootte van de stad, zoals bij Coevorden het geval is. De
stadswal is een ongelofelijk massieve verhoging die om de stad heen gelegd werd. Anders dan de Middeleeuwse stadsmuur die snel aan
gruizels geschoten kon worden ‘absorberen’ aarden wallen daarentegen veel kogels en explosieven en vergen weinig reparatietijd.

De toenemende vestingbouw in de 16e en 17e eeuw sloot de burgers op in hun eigen steden. De grens tussen de stad en de landerijen is niet
meer die relatief dunne muur uit de middeleeuwse stad, maar een immens landschap, van wallen, bastions en forten. Kan de burger het
volhouden om zo lang opgesloten te worden? De explosie aan liberale stedenbouwkundige ideeën in het Europa van de 18e en 19e eeuw
suggereren een ontkennend antwoord op deze vraag. Wenen haalt in 1860 de wallen neer en legt een ringweg rond het oude centrum aan.
De geslotenheid van de vesting maakt plaats voor het liberale symbool van vrijheid en mobiliteit; de ringweg die de rondgaande beweging
constitueert en symboliseert. De tegenstelling tussen geslotenheid en vrijheid kan niet groter zijn. De 19e eeuwse burger breekt definitief
door de geslotenheid van de vesting heen middels de stedelijke vernieuwingen.

In Nederland worden de Nederlandse vestingsteden in 1874 toegestaan om de vesting te slechten, al blijven de vestinggronden nog lange
tijd Rijksbezit en pas aan het einde van de 19e eeuw aan de stadsbesturen overgedragen. Opgelucht gaf men aan de toestemming om de
vesting te slechten gehoor. Bewoners en stadsbesturen waren de vestingen meer dan zat en haalden ze neer. Toch werd er in Groningen niet
direct op gebouwd. Pas in de tijd rond de woningwet van 1901, waarin elke grote Nederlandse stad verplicht wordt een stedelijke
uitbreidingsplan te maken, plant men de volledige bebouwing van het vestinggebied in Groningen. Dit omdat de woningnood groot is, en de
massa arbeiders vaak in krakkemikkige hutjes en huisjes bivakkeerden. Uit deze tijd stammen ook de diverse ‘Maatschappijen tot
verbetering van de Woningtoestanden’ in Nederland.

Vanaf pakweg 1916 worden in korte tijd enorme woonwijken uit de grond gestampt, die al vanaf ± 1906 op uitbreidingsplannen ontworpen
worden. Uit deze tijd stamt ook het grootschalige gebruik van de abstracte plattegronden. Vogelvluchtkaarten kunnen een nog niet
bestaande werkelijkheid immers niet weergeven. Er moet dus een nieuwe cartografie geïntroduceerd worden. De nieuwe cartografie komt
in de loop van de 19e eeuw tot stand, omgekeerd aan de oude cartografie: De oude cartografie volgt de werkelijkheid van bovenaf op de
voet en licht deze waar nodig toe met details, aanzichten en doorsneden die rond de eigenlijk kaart worden getekend.

In de stad zelf bouwde men niet in het wilde weg, maar ook niet gepland. Straten zijn nooit recht en men bouwde per kavel. Bij
uitbreidingen van bestaande huizen bouwde men vaak aanbouw voor aanbouw. De bijgebouwtjes, of de rij nieuwe huizen, worden op een
volgende kaart bijgetekend. Worden de groeiende steden te groot om het gedetailleerde tekenen van de vogelvluchtkaarten vol te houden?
Elk huisje staat immers apart op de kaart. In ieder geval abstraheert men de werkelijkheid steeds meer, tot elke dieptewerking in de kaart
is verdwenen. De vogelvluchtkaarten daarentegen komen tot stand op eenzelfde wijze als de stad: men bouwt steeds iets bij het bestaande
aan, men ontwikkelt het bestaande, men bevestigt daarmee het bestaande, niet als museumstuk, maar als gegevenheid die vanzelfsprekend
geaccepteert is.

In de 19e eeuw ontwikkelt men de stadsplanning; het plannen van de stad op een plan van papier. Particuliere bouwverenigingen gaan
huisjes bouwen om deze te verhuren aan arbeiders en aan de kleine burgerij. Weliswaar wordt er mondjesmaat gebouwd, maar toch is het
een voorzichtige aanzet tot het huidige stelsel van woningstichtingen die wijk bij wijk bouwen. De straatjes van particulieren worden eerst
nog op bestaande kaarten ingetekend, zoals bijvoorbeeld op de kaart van Amsterdam uit 1866 is gebeurd. Maar al snel wordt de bestaande
ondergrond weggelaten. Men tekent een nieuwe stad op de tekentafel, waarvan een gedeelte al bestaat, maar dat is op de tekening niet
meer te zien.

De kaart is niet meer een vogelvlucht over de werkelijkheid die steeds aangepast wordt, maar de kaart wordt een beweging die zich over de
toekomst uitstrekt. In plaats van dat ze zich steeds over het verleden ontfermt, omvat de tekentafel de toekomst steeds meer in haar plan.
De kaart verliest haar ruimtelijkheid door de toenemende abstractie van de tekening, maar middels de stadsplanning, verliest ze de
tijdelijkheid, de vluchtigheid van de vogelvlucht. Ze wordt steeds tijdslozer. De kaart bindt zich niet meer aan dat wat er al is, maar
probeert zich daarentegen over de toekomst uit te strekken.

Ontwikkelingen in de cartografie hebben niet alleen te maken met een groeiende bevolking en een groeiende stad. De abstractietoename in
de cartografie is zelf een beweging van het liberale denken, om datgene wat er is – de werkelijkheid - steeds meer los te laten en de
gegevenheid van de werkelijkheid niet te accepteren, maar haar eigen werkelijkheid te ontwerpen. Het is aannemelijk dat de opgeslotenheid
van de mens in de vestingstad van de 16e en 17e eeuw daartoe bijgedragen heeft. Een mens die men opsluit heeft de neiging eruit te breken.
Niets kenmerkt de moderniteit zozeer als emancipatie; de mens wil zich emanciperen. In en tijdens de Verlichting werd een emancipatie
van de mens nagestreefd die nog nooit geëvenaard is. De stad is bij uitstek de uitdrukking die de mens aan zijn tijd geeft. Maar de moderne
liberale stad wordt meer dan ooit de uitdrukking van een gedachte; ze wordt uitdrukking van de liberale gedachte. En daarin speelt het
plan een bemiddelende rol. De gedachte wordt gevisualiseerd, voordat men het realiseert – voordat het verwerkelijkt wordt. Vanuit dit

gezichtspunt is het plan nauwelijks nog een kaart te noemen.
Gek genoeg is het een Parijzenaar – Markies Astolphe de Custine - geweest die weliswaar voorafgaand aan de ingrijpende veranderingen in
zijn eigen stad van een ander stad het volgende opmerkt:

“Mocht deze hoofdstad (st. Petersburg) zonder wortels in de geschiedenis of in de bodem een enkele dag vergeten worden door de vorst,
mocht een nieuwe politiek de gedachten van de meester op andere gebieden richten, dan zou het onder water verborgen graniet
verbrokkelen, de overstroomde laagvlakten zouden hun oorspronkelijke staat hervinden en de rechtmatige bewoners der eenzaamheid
zouden opnieuw hun verblijfplaats in bezit nemen.” (uit: Brieven uit Rusland)

Hij slaat een paar spijkers op hun kop. St. Petersburg was als hoofdstad van Rusland door tsaar Peter de Grote in een oneindig moeras
aangelegd om de eigengereide Moskouse adel een hak te zetten. Hij was niet alleen de eerste moderne stadsplanner, maar ook de eerste die
een stad ontwierp met een veelheid aan stijlen, die juist in hun willekeurig en behaagzuchtige toepassing niets meer waren dan slechts een
element aan de gevel. Hij gebruikte het om een een Europese omgeving te implementeren in een Russisch moeras. Als zodanig fungeert het
letterlijk als brug tussen Europa en Rusland.

Het is eenzelfde gevelstad als het Wenen waarvan Adolf Loos aan het einde van de 19e eeuw schrijft dat het een Potemkinstad is, een stad
van facades. Hij hekelt de architectuur: men roept middels wat stijlelementen een sfeer op van Venetiaanse Palazzo’s, maar achter de
gevels bevinden zich geen palazzo’s, maar appartementencomplexen waar de gegoede burgerij van Wenen de tijd in ledigheid doorbrengt.
Loos benadrukt de betekenisloosheid van de stijldecoratie als uitdrukkingsmiddel. Het is niet meer de uitdrukking van de noodzakelijke
werkelijkheid, maar een behaagziek middel tot affectiviteit. En wanneer het ene niet tot het gewenste gevoel leidt, dan doet een andere stijl
dat wellicht. Dit is devaluatie van decoratie. Decoratie wordt iets dat willekeurig en vrijblijvend op alles geplakt kan worden. Omgekeerd
betekent het ook dat de gevels van de gebouwen nu eens met de ene stijl beplakt kunnen worden, dan weer met een andere. Het maakt voor
het wonen toch niets uit. Het ligt voor de hand om te zeggen dat het daarmee ook voor de architectuur niets meer uitmaakt. Of de
architectuur is zelf een facade geworden waarvan de platheid te vergelijken is met de platheid van het plan waarop de rijen facades zijn
ontworpen.

Het gebruik van verschillende stijlen betekent niet dat de architectuur of de stad daardoor betekenis krijgt. Noch door de gebruikte
decoratie, noch door de veelheid aan stijlen is er een betekenisvolle of gelaagde werkelijkheid oproepbaar. Juist door de willekeur aan
elementen uit het verleden dreigt het iedere wortel met de geschiedenis te verliezen, en dat illustreert De Custine prachtig middels de stad
zonder bodem – de stad in een moeras.

Wanneer de liberale stad uiteindelijk wegzinkt in de vergetelheid – en steeds opnieuw zinkt ze weg, zo blijkt ook in deze tijd van
stadsvernieuwingen – kunnen we in ieder geval nog zeggen: gelukkig hebben we de plannen nog; stadsplannen die altijd verwijzen naar een
toekomst zonder verleden. Maar een toekomst zonder verleden blijkt gebouwd te worden op een moeras. Ze is een stad die wegzinkt alsof
ze nooit meer dan een gedachte is geweest. En de mens die er woont moet altijd ten volle aan haar denken - helemaal door haar gevat zijn -
anders zinkt ze direct weg. Daarvoor in de plaats komen de bewoners van de werkelijkheid hun verblijfplaats weer in bezit nemen alsof er
nooit zoiets geweest is als een stad als liberale gedachte. En om eerlijk te zijn, deze stad van facades is er ook niet. Hoe aangenaam het ook
is om er in de menigte, de terrasjes en het consumentisme op te gaan, veel werkelijkheidsgehalte bezit zij niet. De aangename gevoelens die
zij aanreikt, zullen evengoed van bordkarton blijken te zijn.

Geen opmerkingen: