zondag 8 oktober 2006

HET MYSTERIE VAN DE VERDWENEN ONTKNOPING

Kort verhaal 8 oktober 2006 * Detectivestory

door Tom Zwitser

Op een vrijdagmorgen komt een journalist op de redactie en ontdekt dat zijn agenda niet op zijn buro ligt. Er voor in de
plaats ligt een kaartje voor de wedstrijd Ajax-Vitesse de dag erop. Maar in plaats van zijn agenda daar terug te krijgen
komt hij beetje bij beetje dieper terecht in een tragedie. Een kort detectiveverhaal, door Tom Zwitser.

De veranderingen in de voorbije tijden hebben tot meer geleid dan alleen een algemeen soort ontzuiling of een individualisering. Er is meer
aan de hand dan modernisering, vooruitgang, verlies van identiteit, authenticiteit en historisch besef, en meer van dit soort welbekende
verzamelwoorden waarachter grote debatten verscholen gaan. Dit kreeg ik een paar weken geleden door, tijdens een drukke periode op de
redactie van onze krant. In zulke tijden laat ik me volledig leven door de agenda en er hoeft maar iets te gebeuren of ik ga knock out. En
dat gebeurde ook. Iets anders nam mijn leven over. Ik was volledig over de rooie...
Proloog

Toen ik die vrijdag op de redactie kwam, was iedereen zoals gewoonlijk óf zeer bezeten met de eigen werkzaamheden bezig, of men was ter
plaatse het nieuws aan het verslaan. Ik liep met de koffie in de ene hand naar m’n buro en wilde met de andere hand de agenda pakken.
Deze lag niet op de vaste plaats en was - om eerlijk te zijn - nergens te bekennen. Ik keek in laatjes, ik keek achter het buro, onder de berg
potloden en pennen; nergens. Ik wist maar heel oppervlakkig welke afspraken ik had voor vandaag, laat staan die van volgende week.
Daarna volgde een kort moment van paniek. Nu had ik er immense spijt van dat ik m’n agenda niet dagelijks mee naar huis nam.

Toen pas viel mijn oog op een kaartje dat op de plaats van de agenda lag. Een toegangskaartje voor Ajax - Vitesse op zaterdag - morgen
dus. Op de achterkant waren een paar woorden geschreven: Agenda terug? morgen, vak zus, rij zo, stoel 43. ‘Wie heeft m’n agenda???’
schreeuwde ik door de redactieruimte heen. Geen gehoor. Drukte, haast en stress alom. Ik liep naar de hoofdredacteur. Plompverloren
stapte ik binnen. ‘Mijn agenda is gestolen’. Ook hij keek niet op. ‘Had je er maar beter op moeten letten’. Ik vertelde van het kaartje en liet
het hem zien. Hij keek er kort naar en zei ‘veel plezier dan morgen’.

Daar kon ik het mee doen. Ik trok de deur van de redactie achter me dicht, besloot dat het me voor vandaag gestolen kon worden en zette
mijn mobiele telefoon uit. Ik twijfelde nog of het een grap van collega’s was, maar daar was het toch te vreemd voor. De afspraken die ik
me zo herinnerde heb ik afgehandeld. Voor de andere heb ik de moeite niet meer gedaan. Daarna heeft de auto me naar het strand gereden
en daar heb ik de rest van de dag in hevige herfstwinden doorgebracht. Met een leeggewaaid hoofd en moe van de twijfels en vermoedens
kwam ik thuis.

Zaterdag: het voetbal

De middag daarna kwam ik aan in de Arena. Vak zus, rij zo, stoel 43. Ging erg makkelijk alhoewel ik nooit in de Arena was geweest. Volg
de borden, zoals overal. Ik keek eens om me heen en ervaarde voor het eerst in tijden weer de kracht van de massa. Je begint je zo sterk te
voelen wanneer je een van de velen bent. Onder mijn stoel lag een getypt velletje. Ik raapte het op. Het zag eruit alsof iemand een paar
statements willekeurig onder elkaar gezet had:

Voetbalcompetities worden geregeerd door de kracht van de kwantiteit, de grote getallen, de macht van de beste gemiddeldes. Kwaliteit,
het unieke, speelt alleen maar de rol van pinchhitter. Ze mag soms even invallen wanneer de gemiddeldes zakken. Ze is een noodgreep.
Alleen om met een goede impuls de neerwaartse lijn te keren in een opwaartse. Daarna mag de kwantiteit de opwaartse beweging
consolideren.

Kwantiteit zorgt voor een voorlopige toestand, en nooit een blijvende. Er wordt steeds minder toegewerkt naar een einddoel, een
bestemming. Kortstondige successen van trainers die na een korte hevige impuls hun greep op de groep hebben verloren, worden
ingewisseld voor een opvolger met een nieuwe impuls. Dit wordt boven een jarenlange zorgvuldige opbouw verkozen. Men kiest direct
resultaat vóór het werken aan voorwaarden. Maar wat is de plaats van het spel zelf nu nog? Aan welke factoren is het ondergeschikt
geraakt?

Eronder stond weer een afspraak geschreven:

Agenda terug? Morgenmiddag: museum voor architectuur en stedenbouw, 4e verdieping bij de maquette van de nieuwe stadsuitbreiding.
Til de supermarkt op.

Het zag er naar uit dat ik vandaag wel kon fluiten naar m’n agenda. Ik keek naar de mensen om me heen. Aan elke kant naast me zat een
alledaagse voetballiefhebber. Zou een van hen m’n agenda hebben? Zou een van hen dit allemaal in scene hebben gezet? ‘Ik wil m’n agenda
terug’, zei ik tegen m’n buurman. Hij hoorde me niet eens. Schreeuwen, schelden aanmoedigen. Volledig gefixeerd op het spel van zijn team.

Ik probeerde het bij de andere buurman. Die keek me raar aan. ‘Koop er dan een’ zei hij en keek weer naar het over en weer smijten met
herculeskrachten op het veld: Voetballers die over het gras sprinten en glijden, maar vaak ook staan te niksen en de bal ongeinspireerd
naar een medespler tikken. Soms een bal die met enorme snelheid, als een kanonskogel door het stadion vliegt. Halverwege kreeg ik er
bijna een voor het hoofd geschoten. Maar hij kwam tegen de bevlogen buurman aan die ‘m ook nog kon vangen. Ik was wel benieuwd
hoeveel euro’s een voetballer gemiddeld voor een verspilde kilocalorie betaald kreeg. Zoiets bijvoorbeel: profvoetballer gevraagd. Loon: 50
Euro per kilocalorie. Leek me een goeie grap.

Zondag: stedenbouw

Ik kwam min of meer nadromend over de voetbalwedstrijd het museum voor architectuur binnen. Hij of zij (wie dat ook mocht zijn) had
gelijk, het spel zelf is ondergeschikt geraakt aan heel veel andere zaken, terwijl het juist het spel zou moeten zijn dat dicteert. Het spel
dicteert de spelers, de trainer, het publiek en zelfs de scheidsrechter, mocht die laatste daarin al nodig zijn. Wanneer het spel dit niet kan,
mist er iets fundamenteels.

Ik stond al in het begin van de middag over de maquette voor de nieuwe stadsuitbreiding te turen. Zag voor het eerst wat er allemaal te
gebeuren stond. Een bordje verklaarde dat ‘de maquette op deze plaats zou blijven staan zolang de betreffende wijk nog in aanbouw is’.
Alsof de geplande wijk al, voor ze in het geheel zou bestaan, op deze manier deel moest uitmaken van de stad. Het geheel zag er gelikt uit.
Gladde straten en gevels van moderne materialen. Ik was benieuwd of de bouwvakkers hetzelfde in gedachte hadden terwijl ze door de
modder banjeren met kruiwagens en vlechtstaal. Uiteindelijk vond ik met behulp van de legenda de supermarkt, keek even (een beetje lullig)
om me heen en tilde het gebouwtje daarna op. Eronder lag een klein apparaatje met, door een elastiekje eromheen gebonden, een nieuw
velletje papier en daarop de volgende regels:

De stad van de tekentafel wil controleren. Niet alleen het bouwproces, maar ook zichzelf. Het kan alleen maar op zichzelf terugvallen en
niet op de plaats waar ze terecht komt, want de plaats wordt volledig ontdaan van elk kenmerk. Er wacht een stuk geegaliseerde, zwarte
aarde op de realisatie van het plan. De maquette is de vleeswording van het plan, de voorbedachte rade. Onwrikbare voorbestemdheid.
Het sluit de inval en het initiatief uit. Tijdens het plannen bouwt men niet, en tijdens het bouwen plant men niet meer. Men bouwt pas
nadat men alles gepland heeft. En dit is weer gescheiden van het wonen: Men woont pas nadat alles gebouwd is. Het plan toont de
verschillende onderdelen van het wonen in de stad zo helder mogelijk - zo gescheiden mogelijk. Het plan scheidt het leren overwinnen en
ontheemd zijn van het bouwen en wonen. Men overwint alleen op het tekenpapier en hooguit nog in het laboratorium. Complicaties op de
bouwplaats zijn een verwijt aan een eventuele onvolmaaktheid van het plan. Het plan leeft niet met wat voorhanden is, het reageert op
wat nog niet voorhanden is en creëert zelf wat voor handen moet zijn. "De architectuur “zonder eigenschappen" van de Metropolis - een
bewust geschapen beeld van verwezenlijkt nihilisme - sluit de kenmerken van de plaats uit. (...) Hier is elke plaats gelijkwaardig in een
universele circulatie en uitwisseling. Ruimte en tijd zijn meetbaar, demonteerbaar en reconstrueerbaar." (Massimo Cacciari, Architectuur
en Nihilisme; epiloog, 1993)
En ik begon er nu al aan te wennen - andermaal stond onderaan:

Agenda terug? Stap morgenavond om 08.30 in de auto, en laat je door deze routeplanner naar de ingestelde plaats brengen.

Maandag: nergens

De GPS die onder de supermarkt lag en me ergens naar toe zou brengen deed het naar behoren. Ik zette het bakje op het dashboard in de
auto neer. Een donker hese vrouwenstem zong steeds de te nemen richting voor, dan wel na hoeveel meter ik wel of niet af diende te slaan.
Ik moest m’n hoofd er wel bij houden want eenmaal ging het fout. Ik was aan het piekeren waar ik heen gesleept werd - wat er aan de hand
zou zijn. Ik hoopte dat ik nu eindelijk iemand kreeg te spreken want ik had tot nu toe alleen maar een paar krabbels op velletjes papier
gezien. En nog steeds geen agenda. Ik reed een kruispunt voorbij toen de stem nadrukkelijk melde dat ik daar af moest slaan. ‘U moet hier
af-slaan!’ En nog eens ‘U moet hier om-draai-en!’. Ik bedankte vriendelijk, voerde een vlekkeloze handrembocht uit over 180 graden en
reed terug. De vrouwenstem ging rustig verder en voerde me weer naar de juiste weg.

Zou ze uit haar dak gaan wanneer ik me helemaal niet meer aan haar commando’s hield? Zou ze gek worden? Het beklemde me; ik kon
geen enkele kant meer op, behalve de hare. Alsof elke plek waar we langs reden er niet meer toe deed dan alleen die van het eindpunt.
Maar, wanneer al die plaatsen er niet meer toe deden, waarom die ene dan nog wel? Ik gebruikte haar als expert om een doel te bereiken
dat ik tevoren gepland had. Pardon, dat tevoren voor mij gepland wérd. En omdat ik mijn agenda terug wilde, maar meer nog uit
nieuwsgierigheid naar dit bevreemdende geheel ging ik in op de briefjes en aanwijzingen. Maar omdat zíj de absolute expert was op dit
moment, voelde het als een dictatuur en ik voelde me ook nog schuldig voor mijn onoplettendheid. Ik grinnikte: ik had gezondigd tegen het
Plan. Slecht zeg.

Ik kreeg de neiging om haar geduld nog eens op de proef te stellen, maar had er tegelijk ook geen zin meer in. Agenda terug en klaar is
Kees. Op welke mysterieuze plek zou ik deze overhandigd krijgen? Ik reed in het donker in the nowhere en vroeg me af of ik nog ergens
geraken kon. Het woord ‘geraken’ echode na in mijn gedachten. Ik vond het een mooi woord.

Het schermpje op de routeplanner gaf een steeds korter wordende rode lijn aan met een vlaggetje op het einde waar we naar toekropen.
Uiteindelijk naderden we het doel volgens de stem en op de meter nauwkeurig kon ze zeggen waar ik stil moest staan. Dat deed ik dan
maar en keek daarna eens om me heen. Ik was echt nergens. Plat, leeg en alles hetzelfde. Ik vermoedde alleen maar grasland, maar kon
dat vanwege het donker niet goed zien.

Alleen naast de auto stond een paaltje met - en mijn ogen zochten er onwillekeurig al naar - een briefje aan het paaltje vastegepind:
De GPS is een systeem waarbij de mens dermate als middelpunt van de wereld wordt beschouwd dat het resulteert in een geheel verlies
aan context (...) De plek is opgeeist, is eenduidig gemaakt, genivelleerd en genormeerd, is door de stroom geannexeerd. De plek, die
voorheen a priori buiten de stroom stond, is nu door de stroom opgeslokt, er is nog slechts stroom, geen plek meer: punt na punt is
gekend en is onderdeel geworden van een traject, het einde van de hierarchie van plekken betekent het einde van de plek. (Wim Cuyvers,
Archis 2, 2001)

Dit sloot aardig aan bij mijn eigen ervaring die ik had tijdens het incident onderweg hiernaar toe. Maar ook op dit briefje stond onderaan
een opmerking - dit werd ik nu wel zat!:

Agenda terug? De Oude Kerk, morgenochtend om 11.00 uur. In het midden voor het altaar.

Ik reed terug zonder agenda - eigenlijk had ik dit wel verwacht. Ik betrapte me er op dat ik kwaad was omdat dit nog langer voortduurde,
en ik tegelijk de nieuwsgierigheid voelde naar wat dit allemaal te zeggen heeft. Een rit richting nergens. De plaatsen op de route deden er
niet meer toe, maar deze eindplaats deed er ook niet meer toe. En te midden van dit niets voelde ik een lichte nieuwsgierigheid naar de plek
van morgen. Wat stond me nog te gebeuren? Waar zou ik nog heengevoerd worden?

Dinsdag: uitvaren

Toen ik de kerk binnenkwam en ik de koelte van de kerk opsnoof, zag ik mijzelf weer zitten. Mijn kleine handje in die van haar. Naast oma
in de kerkbank. Op grote hoogte waren nog altijd de kruisgewelven waar ik bijna elke minuut van mijn kerkbezoek gefascineerd naar had
gekeken. Voor de flexibiliteit van mijn nek was het goed geweest dat ik niet vaak werd meegenomen naar de kerk. Alleen oma deed dat
eigenlijk. Ik kan me niet herinneren dat ik er alleen met mijn ouders geweest ben.

Zoals afgesproken wandelde ik naar voren en onder het lopen schoven de kruisgewelven over me heen als de schaduw van wolken over een
weiland. Het was zo immens hoog. De stappende geluiden van mijn schoenen klonken fel in deze ruimte. Uiteindelijk stond ik voor in de
kerk, precies in het midden. De versleten graven onder mij stamden uit een tijd die ik alleen maar kon associeren met verhalen over
dapperheid, opoffering en verstandshuwelijken uit lotsbestemming. Het deed me nostalgisch voelen.

Was het vroeger voor mij al genoeg dat de kerk met mijn eigen aanwezigheid gevuld was - dat wil zeggen, ik had aan mijzelf en de
kruisgewelven genoeg en stoorde me niet aan de uitoefening van de liturgie om mij heen - daarentegen ervaarde ik nu vooral een doodse
leegte. Anders dan op een rustige en stille begraafplaats wordt hier de dood elke minuut van de dag gevierd. Ik besefte nu dat het zingen
van een menigte die een zuil, een massa van gezang omhoog stuwde, daar niets aan zou kunnen veranderen. Het was doods, doods en nog
eens doods. Misschien versterkte het gezang de doodsheid. Was ik daarom de enige hier? Wie heeft destijds bedacht dat de dood op een
rustige en stille plek thuishoort, in plaats van in de alledaagsheid van de kerk van toen, waar men zondags te midden van de dood zong en
men er door de week picknickte of speelde? Waarom maakt het nu geen deel meer uit van ons alledaagse leven? Waarom vieren wij de
dood niet meer?

Een stem klonk door de stilte: ‘Had u hier om 11.00 uur een afspraak? Het was bijna fluisterend en zonder toonhoogte gezegd, maar klonk
toch erg luid in deze ruimte. Ik keek het gezicht aan. Een priester. Ik antwoorde bevestigend. ‘Dan moet ik u dit overhandigen’, zei hij. Weer
een velletje papier. Net als de vorige dagen. Net zo groot, net zo wit. En weer net zo veel tekst:

"Waar onze planningsdrang de verschillende aspecten van het leven uit elkaar heeft gelegd, brengen we de sterkste scheiding aan op het
einde, bij wat onlosmakelijk bij het leven is en deel uitmaakt van elk afzonderlijk leven; de dood." (Wim Cuyvers, Uitvaartcultuur als
ontwerpopgave, 2002) Voor de dood is een reservaat ingericht. Al honderden jaren komen de levenden en de doden niet meer bij elkaar in
de kerk maar existeren gescheiden. De doden liggen ver buiten de steden in parken met rust en stilte. De groeiende moderne stad heeft de
begraafplaats toch steeds weer ingehaald en bouwde hagen en muren om haar heen. Zo wordt de begraafplaats een te mijden vesting in
een stad. Maar de dood hoort bij het leven. Niet als een afgesloten vesting in het leven, maar als de altijd aanwezige voorwaarde van het
leven. De dood is niet stil en rustig, maar wreed en rauw. Werd deze rauwheid onze verhumaniseerde maatschappij teveel? "Uiteengereten
lichamen, verscheurde levens, maar wij, degenen die nog even overleven, bedekken de dood, dekken haar af." (idem)
De laatste zin geheel, en ook weer niet volgens de traditie van de afgelopen week:

Morgen krijgt u uw agenda overhandigd. Na de presentatie van een nieuwe roman om 15.00 uur, ontvangt u uw agenda uit handen van de
directeur van uitgeverij Zus & Co. Wees op tijd!

Dit klonk aardig definitief. Morgen, wie weet...

Woensdag - presentatie: de nieuwe roman van... (de agenda is terug)

Het lokaaltje waar de onbekende presentatie zou plaatsvinden was van de uitgeverij zelf. Bij de ingang stonden enkele mensen. Er kwamen
twee op mij af die mij behulpzaam naar het lokaaltje begeleidden. ‘Wil meneer hier zitten, of liever wat naar achteren?’ Ik kreeg een sapje
aangeboden en werd in een zachte stoel geduwd. Ik was als journalist nooit zo’n behandeling gewend geweest en vond dit licht opmerkelijk.
Het lokaaltje was goed verlicht. Er was een podium waarop een lessenaar stond, centraal voorin. Het stroomde langzaam vol. Mensen die
verwachtingsvol met een glaasje van het een of ander in groepjes stonden te praten. Vaak knikten ze me toe of keken ze me vanachter een
tussen ons in staande schouder aan. Ze observeerden me. Sommigen verwachtingsvol, maar ook bewonderend. Waar diende dit voor? Dit
was de vijfde aanwijzing en het hele feest had me nu ook wel lang genoeg geduurd. Vijf dagen zonder agenda is me nog nooit overkomen.
Misschien de eerste paar dagen van m’n leven, maar daarna?

De mensen gingen naar hun plaats en een belangrijke man hield een inleidend praatje. Boek van het jaar voor onze uitgeverij bla bla.
Vernieuwende literatuur. Niemand anders die er tot nu toe in is geslaagd om de hedendaagse literatuur zo krachtig te concentreren als
deze schrijver. We zijn er trots op dat we een debutant in de literatuur mogen aankondigen waarvan we nog veel mogen verwachten. Hij
keek me aan, grote glimlachende ogen.

"Misschien mogen we, voordat we de schrijver een paar persoonlijke vragen gaan stellen en hem daarna een paar minuten ter beschikking
van de schrijvende pers stellen, vragen eerst een passage uit zijn nieuwe boek voor te lezen.’ Zijn gezicht straalde me toe en ik voelde me erg
onbehagelijk. ‘Meneer Z. mag ik u vragen naar voren te komen?"

Bliksemflitsen, scheuten hitte door de ruggegraat, roodgloeiende gezichtshuid. Ik stamelde iets in zijn richting, wist niet wat ik wilde of
dacht, laat staan dat ik in staat was iets te doen óf alles tegelijk. Hij hield mijn agenda in zijn hand en onder luid applaus strompelde ik
uiteindelijk met uitgestrekte hand naar mijn agenda die ik ondanks de waas in mijn ogen door de pratende meneer vastgehouden zag
worden. Hij overhandigde me mijn agenda en zette me achter de lessenaar. Hij fluisterde me iets over een passage die ik beslist moest
voorlezen. Ik bladerde door de agenda heen. Alle bladzijden zaten er nog in, de ruimte van elke dag was beschreven met de dingen die ik
gedaan had. Afspraken, prive en zakelijk. Korte herinneringen, belangrijke memo’s. Ik keek naar de dagen van de afgelopen week. Op elke
dag stond exact kort geformuleerd wat ik meegemaakt had. Inclusief de momenten van verbazing en onmacht. Alles was in enkele zinnen
neergeschreven in mijn handschrift al kon ik niet geloven dat het het mijne was.

Epiloog

Nu ik er de achterliggende weken achter ben gekomen wat er aan de hand is met het uitgeven van een volgeschreven agenda, kan ik me ook
indenken wat de bedoeling is van de andere zaken waar ik langs ben gestuurd. In de agenda ontbreekt een ontknoping, daarom is het geen
literatuur: Het is een opsomming van ervaringen en gebeurtenissen zonder enige pretentie. Er is hooguit sprake van een hoofdpersoon die
deze ervaringen in lijnen aan elkaar rijgt. Maar het lijkt doelloos, pretentieloos. Het is niet meer dan een grid waarin nooit plaatsen van
betekenis kunnen ontstaan. De spanning van het lezen van een agenda is die van een antropoloog die een kijkje in de keuken van iemand
anders krijgt. Maar dat is dan ook alles. Helaas kon ik er niets meer aan doen. Ik was me niet bewust dat ik ooit een contract getekend
heb, maar het was er wel, ondertekend door mij. De agenda lag al in de winkels en de royalties stonden al op mijn rekening. Wie had mijn
agenda, mijn leven, verkocht? Of had ik het al lang tevoren zelf verkocht...

Eenzelfde ontknoping ontbreekt ook in toenemende mate in het voetbal, de stad, de supermarkt en overal en nergens. De voetballerij wordt
geregeerd door optelling van uitslagen, door optelling en de grootte van inkomsten, door duizentallen aan toeschouwers en tenslotte door
veel teveel regels om uitwassen van al die belangen tegen te gaan. En de samenvatting van een voetbalwedstrijd is niets meer dan een
opsomming van ‘spannnende momenten’. Dat is alles wat er is overgebleven van het spel, een paar spannende momenten. De ontknoping
daarentegen, is het spel dat mijn leven leidt en waaraan ik mij wijd met oefening, vaardigheid en overgave. De samenvatting van spannende
momenten laten zien dat het spel nog aanwezig is, maar die achter elkaar geplakte spelmomenten verhullen tegelijk het feit dat het uit het
geheel is verdwenen. Het geheel is geen spel meer.

De stad laat men niet ontstaan, maar wordt zorgvuldig tevoren gepland, wijk bij wijk en liefst de hele stad. Ook hier is het strijdspel
verdwenen. Toverwoorden zijn planning en controle.

De GPS was niet meer dan de zoveelste expert die me vertelt welke handelingen ik moet verrichten om uiteindelijk nergens te komen: ‘sla
links af, rij rechtdoor, remmen, doe dit, doe dat.’ Elke plaats fungeert alleen als doorgang naar een volgende. Juist omdat alles hetzelfde is
geworden bekroop me dat gevoel van zinloosheid. Aan de andere kant ook een gevoel van veiligheid; me geen zorgen meer hoeven maken.
Iemand zegt het me wel voor. Het is makkelijk. De GPS en de routeplanner zijn een gemak. Het was een stem die me ergens doorheen
loodst met zoveel mogelijk gemak, met zo min mogelijk hinder van de plaatsen die ik passeer. Juist dit luie gemak, deed me mezelf
ongemakkelijk voelen. Wanneer de ontknoping ontbreekt in de stad, dan heeft dat veel met de dood te maken. Want als iets een ontknoping
van het leven is, dan de dood wel. De dood - en daarmee de ontknoping - is inmiddels verbannen uit vele gebieden van het leven. Wanneer
deze ontknoping van het leven er niet meer is en wordt verbannen en weggestopt, kunnen we die dan op andere gebieden nog wel vinden?

Hoe onbevredigend ook, de vraag wat de ontknoping precies inhoudt, blijft ook nu nog op een Socratische wijze onbeantwoord. Op dat
moment voelde het alsof ik me toevertrouwd had (moest toevertrouwen) aan een onbekende lotsbestemming. Zoals gezegd, iets nam mijn
leven over. Iemand, om precies te zijn. Iemand had die briefjes geschreven en iemand had mijn agenda gestolen. Laat ik ervan uitgaan dat
dit een en dezelfde persoon is. Ik ben er nooit achter gekomen wie het nu was, daarom noem ik hem - zoals gezegd - De Ontknoping. En het
mysterie van de verdwenen agenda... dat is uiteindelijk een mysterie van de verdwenen ontknoping geworden.

Geen opmerkingen: