donderdag 19 april 2007

SCHIETINCIDENT

Commentaar 19 april 2007 * Virginia shooting incident

door Tom Zwitser

Wat is er erg aan het schietincident in Virginia? Vallen er ook nog nuchtere geluiden te horen over dit soort dingen?
Het blijft lang zoeken. Buiten alle meehuilende oh’s en ah’s en alle gespeelde ontsteltenis van de mediameisjes die als 13
jarige fans hun bandhelden toefluiten en hysterisch opgewonden gillen bij elk "verschrikkelijke" gebeurtenis zijn er
gelukkig ook andere dingen te horen. Want wat is er in feite erg aan? Het enige dat erg is, is dat er niet is
teruggeschoten. "Het echt erge is dat een gek een wapen op zak had en op een groep - bewust weerloos gemaakte
burgers - kon losgaan." Maar was dat het allerergste?

Deze gek was een Koreaanse immigrantenzoon die al maandenlang geen contact meer zocht en ‘de laatste tijd niemand meer groette’. De
immense campus waar duizenden, zoniet tienduizenden studenten wonen, zijn oorden waar eenzaamheid en contactgestoorden beter in
afzondering kunnen leven dan in een gemiddelde stad. Of moet ik zeggen: op zo’n campus worden deze gekken sneller en volmaakter
gecreeerd dan waar dan ook. Want op zo’n campus slaapt men op slaapzalen, leeft men 24 uur tussen de mensen en gaat men slechts een
paar keer per jaar naar de ouders, die soms nog net in dezelfde helft van de VS wonen, maar daar is dan ook alles mee gezegd.
Permanente controle van zowel kamergenoten, als studiegenoten in de collegebanken met honderden tegelijk en nog verplichte
aanwezigheid op een studievereniging en een jaargroep met hetzelfde groepje mensen die je door en door moeten kennen en elke milimeter
verschuiving van je humeur moeten opmerken, maakt de wereld er blijkbaar niet veiliger op. Het gekke is: alles is ook opgemerkt. Een dag
na de gebeurtenis staan de Nederlandse kranten bol van de verhalen van vrienden en kennissen over het ‘merkwaardige gedrag’ van de
Koreaan tijdens de laatste maanden. Hij is zelfs een paar keer met de politie in aanraking geweest wegens psychopatisch gedrag. Maar hij
ging ongestoord door.

Als je al niet gek bent, laat je je wel gek maken op zo’n campus. Je moet mee. Al vanaf de jaren ’20 van de 20e eeuw was er van deze
Amerikaanse campussen bekend dat er eigen morele code heersten; studenten hielden onderlinge ranglijsten bij wie met wie naar bed ging.
Van deze lijsten hing de status af. Het fenomeen op de campus was voer voor sociologen in de jaren ‘30 tot ’60. De zogenaamde
seksafspraakjes gingen totaal niet meer om liefde, integendeel. De meisjes werden geacht om zo hautain en arrogant mogelijk te doen en
toch de belangrijkste van de jongens te verleiden. De jongens deden zo minachtend mogelijk over een nachtelijk avontuur met een gescoorde
date, zeker als het een van de moeilijkst te versieren meisjes was. Met hoe meer onverschilligheid en minachting men over een topdate kon
praten, hoe hoger je status was: niet alleen omdat het gelukt was de hoogste in de rang in bed te krijgen, maar meer nog omdat je er geen
liefde bij vertoonde of voelde. Het was niet alleen status, maar het mocht nergens anders over gaan dan status. Status mocht alleen maar
over zichzelf gaan. Wie verliefd werd was verloren en verloor zijn status. Er heerste een absolute scheiding van de seksen die hun onderling
uitwisseling alleen aanwendden als statussymbool binnen de eigen sekse (zoals in de States nog steeds vrouw en kinderen een
statussymbool zijn).

Eenzelfde fenomeen was er op de campussen van Cambridge en Oxford in het Engeland van de jaren ’20. Bertrand Russel verzuchtte als
hoogleraar eens dat hij de studentenclub waarvan hij erelid was niet meer zo zag zitten noch begreep sinds ze allemaal verliefd op elkaar
waren. Daar kwamen geen vrouwen, het was een mannendispuut. Vooraanstaande leden als John Maynard Keynes en anderen stelden er
een eer in als eerste de kandidaatleden te onteren op het kleedje voor de haard temidden van de anderen. Ook deze campussen waren een
verderfelijke bron van fixatie op de eigen sekse – onder de rijke bourgois en aristocraten nog het meeste. Hoe rijker en decadenter, hoe
homoseksueler. Ook al is de Engelse fixatie op het eigen geslacht onder studenten wat minder present in deze tijd, verdwenen is de
immoraliteit niet. Dat geldt ook voor de Amerikaanse campussen, het is minder nadrukkelijk, maar nog meer gemeengoed dan toen.

Het heeft geen zin om oh of ah te roepen en weer ‘getroffen te zijn’ door de uitbarsting van geweld. (‘dat dat nog kan in deze tijd’
zucht-puf-steun) en weer een zoveelste stukje tegen wapens en voor de wereldvrede te schrijven. Wapens zijn geen teken van terreur. Een
menigte zonder wapens zijn daarentegen wel een teken van de terreur die er op hen uitgeoefend wordt. Goede wapens en goed wapengbruik
vertegenwoordigen de wereld van goede zeden en gezond besef. (Zie artikel Erik van Goor.) Wapens zijn een inherent goed voor de burger
die nog iets te verdedigen heeft; met andere woorden: die nog verantwoording moet, kan en wil afleggen en bepaalde zaken niet uit handen
kan geven.

De Koreaan was een gek – een zeer begrijpelijk gek. Hij had er nooit moeten studeren al is studeren op een campus een doodgewone zaak
in de VS. Al in de maanden daarvoor gaf zijn gedrag blijk van vluchtgevoelens en verdringing van de dagelijkse wanstaltige realiteit. De
daad die hij pleegde drong zich steeds verder aan hem op. Zijn reactie, zijn zwijgzaamheid en verregaande contactverbreking met de
medestudenten en kamergenoten is een hele begrijpelijke reactie. Het is een oermenselijke reflex. De praktijken op een gemiddelde campus
zijn er in de afgelopen 80 jaar niet gezonder of beter op geworden. De Koreaan sprak een oordeel uit over de cultuur en gewoonten, de
omgang onder de studenten. Wat wil het zeggen als je zelfmoord pleegt en daarin 32 anderen meeneemt? De enige aanwijzing die men tot
nu toe in zijn kamer heeft gevonden is een briefje met daarop een ‘verwarde klacht over de moraal van rijke studiegenoten’. Video's die
mogelijk van hem afkomstig zijn tonen ronduit anarchistische motieven voor zijn daad.

Een campus is een bron van psychologische verminking voor het leven; vrouwelijke studenten die de man waarmee ze uiteindelijk trouwen
nooit kunnen vértrouwen, hun kinderen vervolgens krampachtig in een puriteinse zuiverheid opvoeden om hun eigen studentenzonden uit te
wissen en dan nog hun mannen: zij sluiten zich in een carriere op en zich blijven fixeren op vrouw en kinderen als statussymbool zoals
daarbij ook het huis, de auto en de vakantie horen. Onze anti-huwelijksmoraal, afwezige vader en claimende moeder was in de VS al in de
jaren ’20 gemeengoed en een groot sociaal probleem. Ze stamt uit deze scheiding der seksen op de kunstmatige campus-maatschappij en
uit de school-fabriek-thuis constructie. De campustijd, kortom, is de absolute afbraak van elke menselijke waardigheid.

Men reduceert de rekruut tot een nulpunt zoals men in de 19e eeuw het arbeidersvolk tot een nulpunt moest brengen om hun weerbaarheid
te breken en het tot een kneedbare moderne massa te transformeren. Men sliep met meerdere gezinnen in een ruimte, werkte 7 dagen in de
week 12 tot 14 uur en leefde voor de rest in de modder met teveel ellende om erover na te denken. Zo ook de studenten. Een campus kneedt
de massa kinderen, die vers van de gezinnen komen, om tot een moderne massa van weerloze en uitgeholde studenten en giet ze vol
verlichte onzin en uiteindelijk rest er niets meer dan: Believe in yourself. Een campus is een plaats waar de studentenmassa's door de staat
uit het ouderlijk huis gekaapt worden met de lokroep van studiebeurzen en prestatiebonussen. Daar krijgen ze een staatsopvoeding,
worden van iedere eigenschap ontdaan en van een nieuw geloof voorzien, in de maatschappij terug geplaatst.

Ook nu de campus ‘in diepe rouw is’, wordt steunbetuiging na steunbetuiging uitgesproken. Er komt hulp en er komt geld. Het Witte Huis
zal alles in het werk stellen... Deskundige na deskundige rolt over het tv scherm. Maar wat men ook zegt, de Amerikaan blijft glimlachen
en de mediameisjes blijven daarop hysterisch gillen. Als hij troost, als hij speecht, als hij zijn kind terecht wijst, als hij je overtuigen moet,
als hij verdrietig of moedig is: “Glimlach wanneer je niets te zeggen hebt, verberg vooral niet dat je niets te zeggen hebt of dat anderen je
koud laten. Verraad spontaan deze leegte, deze diepgaande onverschilligheid in je glimlach, schenk de anderen deze leegte en
onverschilligheid, laat van je gezicht de nulgraad van het geluk en het plezier afstralen, glimlach glimlach...” (Beaudrillard)

Wat valt er anders te doen, wanneer alles uit handen genomen is, je nergens meer iets te verdedigen hebt, noch voor iets nog enige
verantwoordelijkheid draagt? Wanneer alle basale verhoudingen van het leven terug zijn gebracht tot een allesoverheersende structuur
waarin het alleen nog mag draaien om nut, winst, status en competitie? Wanneer je dit eenmaal beseft; kun je dan nog in jezelf geloven? De
glimlach verzekert je connected te zijn omdat alles daarom draait. De glimlach maskeert de leegte en toont haar tegelijkertijd, ze is
warmte en spot tegelijkertijd, hartelijkheid en onverschilligheid. Iedereen weet dat die Amerikaanse glimlach het teken van de leegte zelf
geworden is. Dat de glimlach en het believe in yourself een groot ongeloof markeren omdat er geen zelf meer is. Men is enkel nog
geobsedeerd om aangesloten te zijn; to be connected, de rest maakt niet meer uit. Maar als je eenmaal je glimlach verloren hebt, heb je de
aansluiting verloren. Let u maar eens op wanneer u een foto van die jongen – die Koreaan – voorbij ziet komen: die lacht niet meer. Hij is
de enige van zijn tienduizenden medestudenten die de waarheid gesproken had met zijn 33 schoten – voor hem een daad die hij niet langer
kon verdringen of uitstellen. Nu is hij de gek.

Geen opmerkingen: