donderdag 12 april 2007

WAT IS ER AAN DE HAND IN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS?

door Tom Zwitser

Wie het over onderwijs heeft, praat over opvoedmethodes, pedagogen, ontwikkeling van de kinderen, falend ouderschap, sociaal-emotionele ontwikkeling, seksuele voorlichting en naschoolse opvang. De scholen zijn in geen enkel opzicht meer gehouden aan hun core business, taal en rekenen, maar zijn gedwongen om steeds meer gaten te dichten die de ouders open laten. Dat moet, verzekeren zij ons, want anders is het samenleven op de scholen – en dus in de maatschappij – beslist onmogelijk. En waar leeft men anders samen dan op school en in de maatschappij? Het huis is een weekendverblijf, de woonwijk is om te slapen, het kantoor is een plek om agenda’s vol te krijgen en deze vervolgens af te werken; en dineren dient om zaken te doen. Waar is dan het samenleven? Of is dat het?

Ja en nee. Ja, we hebben dat tot samenleven uitgeroepen; en nee, want dat is een constructie. Maatschappij en school hebben de echte gemeenschap vervangen en denken dat dit zonder gevolgen blijft. Men is vol goede moed en men heeft tal van strategieën om de gemeenschap nieuw leven in te blazen. Wie de afgelopen maanden de nieuwbakken minister Rouvoet van gezinszaken heeft gevolgd, zag het glimmende slakkenspoor van zelfgenoegzaamheid dat hij door de media trok. De nieuwe christenen, aangevuld met fatsoensatheïsten, gaf hem daartoe alle reden. Want als zelfs niet-christenen hem mandateren, wil dat zeggen dat zij, de nieuwe christenen, het beter doen dan een bekrompen SGP en ontvolkte megapartijen als VVD en PvdA.

De ChristenUnie zit nu in de regering en blaakt van tevredenheid. Maar tevreden was men al voordien, want de afgelopen jaren heeft Rouvoet in het politiekcorrecte linkse kringetje veel respect verworven. Hij heeft aangetoond dat hij nodig is, omdat hij de liberale democratie nodig vindt. Zo werkt dat. De tijd van christelijk getuigen in een seculier systeem is voorbij. Je offert je getuigenis op om mee te regeren.

Synchroon daaraan, hoe opmerkelijk, is de sfeer in het Nederlandse christelijk onderwijs. Daar zien we precies hetzelfde. Ook daar hebben zij, de nieuwe christenen, ontdekt dat ze nodig zijn, dat ze een rol spelen. “Zij staan garant voor de cultuur”. Zij houden de normen en waarden hoog.
Onverwoestbare zelfgenoegzaamheid is ook wat van het christelijke corps der docenten en schooldirecteuren afdruipt. Ouder- en debatavonden spreken boekdelen: de sociaalbewuste docent die met verhalen uit de praktijk demonstreert hoe slecht gezinnen functioneren, hoe ouders hun kinderen niet meer opvoeden en hoe dus de school moet inspringen. De scholen geven kinderen wat de ouders hun onthouden. En aangezien de school ook nog eens een “culturele entiteit” heet, kan via de kinderen het ouderschap worden geciviliseerd. Dat men zich van die taak bewust is, blijkt uit de talloze praatbijeenkomsten over ‘de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de school’. Erover nadenken betekent zichzelf een belangrijke rol toekennen en die rol ook socio-pedagogisch rechtvaardigen. “‘Nadenken over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de school” betekent haar broodnodige gezag benadrukken. Buiten is geen hoop, dus daarom vestigt het onderwijs alle hoop op zichzelf,

Miniatuurstaat

Een school is een moderne miniatuurstaat: een massa van gelijken verzameld door hun onkunde en onvermogen, maar bijeengehouden door de docent. De aanwezigheid van de school is bittere noodzaak geworden: Ze is er voor het kind, opdat het kind zich kan ontwikkelen. De school omzeilt de ouders, de gemeenschap, de buurt. Ze dient het kind. Is het kind dan iets? Nee, het kind is volgens de school en de staat nog niets. Juist daarom gaan kinderen naar school, om iets te worden. Daaraan ontleent de school haar bestaanrecht. De school maakt het kind bewust van zijn plaats in de openbare ruimte. Om daar plaats te krijgen gaat het kind naar school. Het kind moet van zijn plaats bewust worden. Overal waar het kind dupe dreigt te worden, schiet de school te hulp. Hoe belabberder de christelijke kerk, de christelijke politiek en het christelijk onderwijs ervoor staan, hoe zelfgenoegzamer ze zich gaan gedragen. Het kan immers altijd nog erger. Hetzelfde geldt voor de gezinnen. Zie de opvoeding in de gemiddelde gezinnen maar eens, zowel in de christelijke gezindte, als in de rooie volksbuurten. Geen wonder toch dat de christelijke pedagogen denken: “Wij doen het beter dan de ouders!”

Die houding van “we doen het beter in de christelijke politiek en het christelijke onderwijs”, wil de directeur van een orthodox-protestantse
school graag per e-mail toelichten. Op de vraag of de christelijke school voor zichzelf een taak ziet weggelegd in de – straks verplichte – naschoolse opvang, zegt hij "nee, die verantwoordelijkheid ligt bij de ouders, maar als we zien dat kinderen lijden onder de opvoeding van de ouders, dan willen we de voor- en naschoolse opvang zo goed mogelijk regelen, zodat kinderen daar opgevangen worden waar ze liefde ervaren, waar aandacht voor ze is, waar een goed gesprek mogelijk is etc. Ik vergelijk het wel eens met mishandeling. Als we dat constateren op school, dan zorgen we ook dat er ingegrepen wordt." Ziedaar de argumentatie. Men gaat uit van mishandeling, van falend ouderschap, van een treurige thuissituatie, want de professionals zien overal gebreken. Daar is het kind natuurlijk de dupe van. Geven de ouders het geen liefde, dan doet de school het. De pedagoog komt handen te kort. Zo praat hij ook over seksuele opvoeding: "De verantwoordelijkheid ligt bij de ouders, maar als het kind te kort komt? Dan hebben wij toch geen keus? Hoe om te gaan met ouders die zichtbaar te kort schieten in hun taak als opvoeder? Door allerlei maatschappelijke ontwikkelingen (ADHD, PDD-NOS etc. etc.), door gebrek aan tijd schiet het vanzelfsprekende karakter van opvoeden er helaas bij in." De stelling dat opvoeding een taak van de ouders is, wordt direct gepareerd met: "Mee eens; maar de ouders geven een deel van de
dagelijkse opvoeding uit handen."

Langzamerhand verdwijnt het verschil tussen ouder en docent. Een docent is in alle opzichten een betere ouder dan zijn verwekker. Docenten moeten de kinderen “sociaal-emotioneel vormen”, men “moet de falende ouders compenseren”, of zelfs de opvoedingstaken geheel overnemen. Wanneer dit op een orthodox-protestantse school al het geval is, dan zal er wel geen enkel gezin in Nederland meer zijn waar kinderen een gedegen opvoeding krijgen. Of kunnen alleen christenen in Nederland hun kinderen niet meer opvoeden? Helaas missen alle ouders de sociaal-emotionele ontwikkeling en de tijd om het kind rekenen en taal bij te brengen, laat staan dat ze hun kroost aan fatsoenlijke banen kunnen helpen, waardoor ze het leven aankunnen. De school zorgt voor dat alles. Daar weten ze het beter dan thuis. Daar zijn de opvoeders, de pedagogen, de professionals. Laat zij maar voor uw kinderen uitmaken wat het beste voor hen is.

Falen der ouders

Laten wij kijken naar wat u tegen uw kinderen had moeten zeggen, maar wat u uw kind schijnbaar niet vertelt en de school daarom wel. De protestantse school in kwestie hanteert de Samen Doen-methode voor de sociaal-emotionele ontwikkeling – alleen voor uw bestwil hier geciteerd, zodat u weet hoe u uw kind moet aanspreken. Daaruit blijkt dat u uw kinderen te weinig leert zich aan te passen: "De kinderen lezen stencils met verschillende verhaaltjes over aanpassing. De kinderen bepalen ieder voor zich in welk verhaaltje ze iemand zich goed vinden aanpassen. We praten vanuit de verhaaltjes erover hoe je je dat doet. Je aanpassen is een gebod van de Heere Jezus. (...) Verder moet je zorgen dat je een ander geen aanstoot geeft." Het blijkt dat kinderen nadenken of ze zich wel dan niet dienen aan te passen aan het volk, aan het gezin, de vriendjes en vriendinnetjes. Wel met de Bijbel in de hand natuurlijk, want het kind moet zo vroeg mogelijk leren dat het alleen "voor zichzelven Gode rekenschap zal geven" en dat aanpassing een zelf beredeneerde keuze is.

Les 2 gaat over zelfbeoordeling. Kinderen noteren drie positieve dingen en twee negatieve dingen over zichzelf. Ze mogen niet meer negatieve dingen opschrijven dan positieve. Andersom, mag wel. Vervolgens noteren ze of ze zich thuis voelen in de klas, en wat anderen van hen vinden. Daarna moeten ze vanuit de Bijbel beredeneren dat wat anderen van hen vinden, er helemaal niet toe doet, maar dat het enige belang ligt in wie ze zijn voor anderen en voor God. Dan komt de boosheid. Boos zijn mag, maar niet boos doen, en zeker niet "boos blijven: Hebt uw vijanden lief, en denk er bovenal aan dat wij de Heere iedere dag, de hele dag door beledigen, kwetsen, ja boos maken; omdat we niet leven tot Zijn eer en naar Zijn wil. Maar Hij laat ons nog iedere dag genieten van zijn goedheid." En zo komen in de volgende lessen nog Verliefdheid, Wantrouwen – "soms kan het niet anders, zeker in onze steeds slechter wordende maatschappij" – Regels en Drift, Vechten en Discriminatie aan de orde.

Nog een voorbeeld: in de les van het hoofdstuk ‘Regels’ wordt eerst opgeschreven welke gevoelens iedereen heeft, en vervolgens wordt gespiegeld hoe deze gevoelens in bepaalde regels passen: "acceptatie van de ander, een ander niet benadelen, eerlijk zijn, etc". Je moet ook "positief overkomen op de ander, aardig zijn, vriendelijk zijn, meeleven met de ander, behulpzaam zijn en opkomen voor de ander"

Schoolpraktijk

Kortom; leuke voorschriften om uw kind voortdurend zijn gevoelens, problemen, gedragingen aan te laten spiegelen. Maar hoe ziet dat er in de schoolpraktijk uit?

Ten eerste worden de regels, het gedrag en de individuele houding voortdurend ter discussie gesteld. Ze zijn het voorwerp van nog meer zelfreflectie, bewustwording en verontrusting. Dat wordt duidelijk omdat de houding constant benadrukt wordt. U en ik weten dat ‘houding’ maskeergedrag is, en juist dat is hetgeen uw kinderen aangeleerd wordt: maskering. Niet alleen kinderen moeten zich bewust zijn van hun eigen houding, ouders evenzo. Regels zijn op openbare scholen iets wat “we hebben afgesproken om het met elkaar leefbaar te houden”. En op de christelijke basisscholen wordt dit gif via het beeld van de maatschappij naar binnen gegoten: Regels, elkaar accepteren en respecteren maken het land leefbaar en prettig voor iedereen en daarom moet iedereen zich daaraan houden (zolang je maar vanuit de Bijbel kunt beredeneren dat je God geen verdriet doet).

Ziedaar de pedagogische cirkel, want wanneer in de staatshuishoudkunde alleen het overleg en het ‘er met elkaar uitkomen’ geldt, dan ook binnen een school. Een kunstmatig machtscentrum als de staat en de school hebben een kunstmatige moraal nodig, eentje die los staat van de gemeenschap, want die gemeenschap ontbreekt juist. Regels moeten steeds herhaald worden, omdat ze er kunstmatig bijgehaald zijn, resultaat zijn van overleg, onderhandeling, eigen bestwil en meer van dat soort. Als een bepaalde afspraak niet blijkt te werken, spreken we gewoon iets nieuws af. Dus: opnieuw rond de tafel, opnieuw allemaal zeggen wat we erbij voelen en opnieuw oplossingen bedenken. Een kunstmatige organisatie heeft geen moraal, is immoreel en moet daarom regels bedenken en deze ook steeds herhalen en benadrukken. Het voortdurend herhalen van normen en waarden toont het failliet ervan. Men zegt daarmee: we hebben geen normen en waarden, maar in plaats daarvan hebben we ad hoc een en ander afgesproken om samen naar te leven.

Echte normen

U en ik weten: echte normen herhaal je niet uitentreuren. Echte normen zijn glashelder. Worden deze uitentreuren opgelepeld, dan spreekt daaruit onzekerheid, en zelfs wantrouwen. Toen men in de pedagogische torens het Grote Pesten ontdekte, ontstond er een hausse aan anti-pestcampagnes. Niets steeg door deze campagnes zozeer als het pesten in de klas. Kinderen bewust maken van het feit dat ze pesten biedt geen oplossing voor het pesten op zichzelf. Ze ontdekken dat er eigenlijk helemaal geen regels voor zijn, en dat men keer op keer hooguit wat afspraken kan maken. Dus pesten was niet alleen leuk, het loont bovendien. Kinderen worden ware utilitaristische denkers, calculerende burgers-in-de-dop: afspraken worden voor hun eigen bestwil gemaakt, en ze moeten er daarom ook voordeel uit kunnen halen, anders gaan ze met de afspraak niet akkoord. Zo werkt het huidige populaire conflict-bemiddelingssysteem. Nadat kinderen in de hogere klassen hebben leren formuleren wat hun negatieve en positieve kanten zijn, komen er altijd een paar uit de bus die goed ‘ruzies kunnen oplossen’. Deze krijgen een baantje. Ze worden conflictbemiddelaar.

Wanneer er een ruzietje is, worden de twee ruziemakers in een hokje geplaatst met wit gesausde gipswanden, een TL-bak in het systeemplafond, linoleum op de vloer, een witte geplastificeerde tafel in het midden. Daarbij komt een conflictbemiddelaar uit de hoogste klassen die de ruzie moet oplossen. De bemiddelaar moet een oplossing verzinnen waar beide partijen voordeel bij hebben. Als beide partijen met het voorstel akkoord gaan, dan wordt de oplossing doorgegeven aan een docent die hen daarna weer uit het hokje laat. Nader bekeken gaat dat zo: Wanneer je een schop krijgt, mag je niet terug schoppen, maar moet je direct een conflictbemiddelaar opzoeken, want er is een conflict. De schopper moet vervolgens ook nog voordeel halen uit de situatie, anders is er geen oplossing in het conflict. Iedereen weet dat je op het schoolplein zomaar uit het niets een schop, duw, of dreun kunt krijgen. Soms uit het niets, soms met reden. Een robbertje vechten kan de lucht behoorlijk klaren, of, in het geval van een langdurige vete, moet er soms met vriendjes tegen een andere groep wat uitgevochten worden. Niets mee aan de hand, het klaart de lucht en schept heldere verhoudingen. Een normaal kind dat alles steeds moet uitpraten, oplossingen moet verzinnen en zich steeds maar weer bewust moet worden wat hij bij de ander teweeg brengt, en hoe hij op een betere manier zijn eigen gevoelens moet ‘uiten’, die weet: alleen maar praten doet nog meer haten. Het wantrouwen dat inherent is aan het systeem, wordt zo ook inherent aan het gedrag. Als boosheid al verkeerd is, dan is agressie helemaal het Kwaad zelve – maar waarom wordt niet duidelijk.

Kunstmatige organisatie

Ik herhaal: omdat de school een kunstmatige organisatie is, heeft ze een extern kunstmatig stelsel van waarden nodig waarvan het voor ieder kind duidelijk is, juist door het veelvuldig herhalen, dat ze niks met de school te maken hebben, maar die de school gewoon opportunistisch toepast. Kinderen leren dus al vanaf hun vierde levensjaar dat alleen sluw-egoïstisch gedrag zin heeft; op het goede moment emoties verbergen, en een politiek overleg-masker opzetten zal hun geen windeieren leggen in het sociale systeem. Uw kinderen leren vanaf hun vierde jaar dat moraal iets is van dat hokje waarin een scheidsrechter een win-win oplossing moet bedenken voor een conflict ‘dat zich op het plein voordeed’. Daar worden de Rouvoetjes gekweekt. Onze nieuwe minister voor gezinszaken is degene die trouw heeft gezworen aan de abortuswet, het homohuwelijk en aan de euthanasie wetgeving, in de hoop wat maatregelen door de Kamer te krijgen waardoor er een paar abortussen minder gepleegd worden. Zijn eigen gezin telt 5 kinderen, maar als hij consequent is, geeft hij zijn oudste dochter de pil, moedigt hij zijn zoons aan om wat homoseksuele avontuurtjes op te duikelen en wanneer zijn eigen ouders de 65 zijn gepasseerd gaat hij met de rijksbegroting in de hand bij ze op bezoek en zeg “Jullie worden nu wat duur voor de staat, zouden jullie niet eens nadenken over een gesubsidieerde euthanasie?” Maar ik zal vast iets niet goed begrepen hebben.

Men mag, wanneer ik kinderen zou hebben, ze best leren rekenen, al kan ik hen dat ook bijbrengen. Maar niet vanuit de idee dat de school nodig is, dat wil zeggen, dat pedagogen noodzakelijk een bepaalde cruciale fase van het kind in beslag nemen, claimen, enteren, chanteren en het alleenrecht daarover afroepen; dat zij bewust het kind een bepaalde tijd uit de natuurlijk omgeving van gezin en gemeenschap kaapt om het sociaal omgeturnd, jaren later, weer terug te plaatsen zodat hij tegen zijn ouders kan puberen. De school mag in geen enkel opzicht een tegenbeweging zijn van de gemeenschap die de kinderen aanlevert. Nog beter zou het zijn wanneer ouders zelf het initiatief voor de oprichting van een kleine buurtschool ter hand nemen en deze ook steeds in eigen hand houden.

Als die wereld van sociaal-emotionele ontwikkeling en beschaving met alle mogelijke middelen gescheiden blijft van de mijne – de meester woont niet meer in hetzelfde dorpje, de klassen zijn niet gemengd, maar zijn per leeftijdsjaar gescheiden, en de kinderen komen van heinde en verre naar die school – dan zullen kinderen van hun ouders vervreemden, het door God verleende en daarmee heilige ouderlijk gezag minachten omdat hen op de scholen geleerd en bewezen wordt dat ouders altijd falende ouders zijn die hun ouderlijk gezag niet invullen naar de heilige pedagogische grillen van het moment. Omdat zij hebben leren reflecteren op intermenselijke relaties en iemand kunnen wijzen op wat hij voor negatiefs bij de ander teweeg brengt. En dan heb ik het niet over mishandeling of verwaarlozing.

Scholen zijn zo zelfingenomen, omdat zij tot bakermat van de cultuur zijn verheven, terwijl de volksgemeenschappen juist – niet lang geleden nog – uit die positie zijn gewipt. Politieke partijen evenzo. Die voeden het volk op met fatsoens- en gedragsregels. Als muezzins staan ze op hun minaretten de daarbij behorende politieke correctheid over het volk af te roepen. Van een representatieve democratie komen we nu in een representatieve politiestaat. Volksvertegenwoordigers vertegenwoordigen niet meer het volk, nee, die volksvertegenwoordigers zijn zo geschrokken van het belabberde volk dat op hen stemt, dat het volk een representatie moet worden van de politici en eigenlijk is men daar al tweehonderd jaar mee bezig. Heel het volk moet een correcte, glimlachende en zelfvoldane politicus worden. Heel het volk moet straks breeduit lachend op de trappen van Huis ten Bosch rond de koningin staan. Deze omdraaiing is een van de laatste processen die in de naoorlogse natiestaten zal zorgen voor de opheffing van het volk.

Echte beschaving

Nog niet heel lang geleden wist men dat noch de politieke partij, noch de school een legitieme vorm van beschaving zijn, maar dat zij constructies zijn die heel hun legitimiteit te danken hadden aan ouders die de school oprichtten, aan de gelovigen die een partij oprichtten. Deze mensen wisten de kinderen in vertrouwde handen van gelijkgezinden. En indien niet, dan kwam een afvaardiging uit het volk die meester of politicus wel even de waarheid zeggen. Dat was een volk dat zijn meesters en politici wel kon opvoeden. Rouvoet en de geciteerde schooldirecteur lijken dat helemaal vergeten te zijn. Niemand komt hen meer opvoeden of de waarheid zeggen, waardoor zij denken nu zelf de waarheid te bepalen. En deze onopgevoeden gaan nu de opgevoeden opvoeden. Waarom komt het volk geen verhaal meer halen? Waarom slaan ze de zelfgenoegzaamheid van pedagogen en politici niet van hun maskers af? Omdat er wetten zijn die bepalen dat ouders noch familie een opvoedend gezag meer hebben, en omdat de democratie bepaald heeft dat het volk maar een taak heeft: eens in de vier jaar haar gezag bevestigen en verder braaf naar hun sociaal-emotioneel gezwijmel luisteren. Het gezwijmel is slechts een masker over de vuile spelletjes, dubbele agenda’s en machtswellustig denken, maar wel een masker dat al aan vier tot zesjarigen wordt opgedrongen in de staatsopvoeding.

Echte beschaving komt uit de gemeenschap zelf, maar die heeft het zogenaamd laten afweten. Die heeft men uit elkaar moeten jagen, tot in de fabrieken toe, door de kinderen op de school te krijgen, de vader bij de machines achter te laten en de moeder in de keuken te verstoppen. Dit gezinsideaal waarmee de nieuwe christenheid denkt tot in de prehistorie te reiken, is een volstrekt negentiende-eeuwse en dus moderne (!) constructie. De volksgemeenschap was een zelfbeschavende entiteit totdat ze uit elkaar gejaagd werd. Geen hoge en verheven cultuur, nee rauw en rechtvaardig aan de ene kant, maar met meer fatsoen en moraal dan een gemiddelde cultuurheld van nu. Zelfs de negentiende-eeuwse fabrieksarbeider was een fatsoenlijker mens dan een gemiddelde schoolonderwijzer of politicus van nu. Zijn hele gemeenschap was in die fabriek nog min of meer bijeen: van kleine kinderen – die er geweldig konden spelen – tot aan de ouden van dagen. Daar, in die fabrieken, heeft de staat toegeslagen en de gemeenschap uit elkaar getrokken, want in de wijken waar ze woonden was er niets mee te beginnen en die fabrieken, ach wat waren die onmenselijk zeg. Nee, dan de huidige fabrieken waar studenten tot volwaardige juffen en meesters worden opgeleid. Met een PABO-diploma in de hand is men gediplomeerd priester van de moderne maatschappij. De christelijke PABO’s; de CHE in Ede, de GH in Zwolle en de Driestar in Gouda zijn het neusje van de Nederlandse pedagogische zalm, maar het zijn gedrochten van zelfreflectie, spiegeling van elkaars gevoelens en onverantwoord taalgebruik. Heb je een van die opleidingen afgerond, dan weet je zeker dat je kundig genoeg bent om nooit hard te zijn, niet boos te worden, laat staan agressief te zijn, niemand te haten en iedereen lief te hebben, want uiteindelijk is iedereen mens en moeten we, verschillend als we zijn, allemaal in hetzelfde land leven en dus alleen maar aardig tegen elkaar zijn. Deze afgestudeerde uitgeholde pubers zijn, last but not least, prima in staat om met zachte stem de ouders te kunnen wijzen op hun altijd falende opvoeding en deze zelf ter hand te nemen met een “Toe maar, laat u mij maar even”.

De gedachte dat docenten in hun klas prima kunnen zien wat er aan schort in de ouderlijke opvoeding is een hele verkeerde. Docenten zien alleen dat de opvoeding die zij de kinderen bij brengen niet werkt binnen het kunstmatige systeem van de school. Een school is, op zichzelf genomen, in geen enkel opzicht een leefomgeving. Uw kinderen leren daar leven met maskers, ze leren politiek denken en weten overal hun voordeeltjes uit te slepen. Zo werkt het op de school; ze leren het daar, dus zo doen ze dat thuis ook. Kinderen gaan nog niet zo lang naar school. Het is een gril van de afgelopen 200 jaar, en pas een plicht in de afgelopen 100 jaar. De kinderen die in de laatste eeuw massaal naar school zijn gegaan, kwamen uit gemeenschappen waar de goede waarden nog wel inherent waren aan het bestaan, of deze goede waarden gloeiden nog na vanuit dat verdwijnende gemeenschapsleven. Alleen daar kunnen ze in ere gehouden worden.

De vraag is: hoe verdween het gemeenschapsleven? Het is verdwenen, door onder andere de fabriek en de school, de gescheiden levens van vader en moeder, de gescheiden levens van de generaties: kinderen op school en bejaarden in het bejaardentehuis, de scheiding tussen opgroeien, werken, en oud zijn. De school is een instituut dat deze scheiding in stand houdt, van waar de aanval op het gezin geopend werd en nog steeds doorgaat. Want zo moet men het zien: de docenten die nu de alarmklok slaan over de toestand van de gezinnen, zijn zelf mede oorzaak van deze toestand. Ze hebben de gemeenschappen uit elkaar gejaagd, kunnen – kleine dorpsschooltjes daargelaten – geen alternatief bieden, maar eisen wel nog meer opvoedingstaken. De docent verbreekt de meest basale en heilige band van het menselijk bestaan, die tussen ouder en kind. Deze docent zou zijn kritiek als eerste moeten richten op zijn vak, en het promoten van de kleinst mogelijke buurt- en dorpsschooltjes met een a twee onderwijzers, al dan niet in dienst van een privaat ouderverband dat hem aanstelt. Alleen zo sluit hij aan bij het gebroken gemeenschapsleven van het kind, en doet hij ook werkelijk iets om deze volstrekt uit elkaar gejaagde groep weer bijeen te krijgen. Echter, dat doet hij niet.

Volharding in onwetendheid

Nu staat u als ouders weinig meer te doen dan te volharden in uw onwetendheid, uw falende opvoeding en losgeslagen gezinsleven. Uw kinderen mag u volstrekt niet thuis leren rekenen en schrijven. Dat is een pedagogische doodzonde. Om over sociaal-emotionele ontwikkeling maar niet te spreken. Het enige dat de meesters en juffen erg waarderen, is dat u nog slechter opvoedt, nog meer aan hen overlaat en eigenlijk het leven leidt van een op de bank hangende junk in een voortdurende staat van dronkenschap. Voorwaar, geen lichte taak. Dus wendt u in uw ellende en onwetendheid tot de school, tot de gouden kalveren met de zelfgenoegzame grijns aldaar, en aanbidt deze. Want zij zullen het volk verlossen uit de woestijn van barbarij, onmacht en sociaal onbenul en het in hun gladde fabriekszalen bijspijkeren in de kunst van het samenleven. Kijk goed naar uw kinderen, want zij leren het daar. Ze brengen u keer op keer regels bij – “Maar u weet toch dat we dat hadden afgesproken, kunt u zich niet voorstellen hoe ik mij nu moet voelen?” – en ze zullen daarbij niet nalaten te benadrukken dat u weliswaar nog net het recht heeft om kinderen te krijgen, maar dat deze dan stante pede aan de autoriteit van staat, school en hulpinstanties moeten worden overgedragen, omdat u in alle opzichten faalt – de christelijke hulpinstanties en scholen voorop die met Gods mandaat in de hand als hogepriester van onze beschaving functioneren. U en ik, beste lezer, dienen in de directe glans van het gouden kalf te staan, onze kinderen aan haar offerend, opdat wij er ons door mogen laten verblinden.

Geen opmerkingen: