dinsdag 8 augustus 2006

FATSOEN

bitterlemon.eu - Column 8 augustus 2006 * Fatsoen

door Tom Zwitser

Ik lig in mijn zwembroek in de schaduw van de achtertuin. Ik lees een boek in de hitte. Mijn huisgenoot neemt het
ervan en zet in zijn kamer de muziek een paar streepjes luider.

In de tuin hoor ik het niet omdat hij zijn kamer aan de voorkant heeft. Maar na een tijdje hoor ik wel de deurbel gaan. De overbuurvrouw
staat aan de deur. ‘Wil je je muziek wat zachter zetten?’ vraagt ze aan me. Ik zeg haar dat het mijn huisgenoot is. Ik heb nooit herrie en
heb redelijk goede afspraken met mijn huisgenoot gemaakt voor zover het mij aangaat. Ze zegt dat we ons moeten aanpassen aan de
straat met alle gezinnen die er wonen. Ze is al eens eerder aan de deur geweest voor de muziek. Er is ook ooit een feestje tot 4 uur 's nachts
geweest en een andere buurvrouw heeft daarover bij haar geklaagd. ‘Zijn jullie een studentenhuis? Niet helemaal’, zeg ik. Ik ben door de
hitte ook te ver afgemat om haar uit te leggen dat dat ene studentenfeestje tot 4 uur 's nachts door de andere huisgenoot is georganiseerd
en dat we hem daar de volgende dag op aangesproken hebben. Ten eerste met het oog op de vele gezinnen in de straat. Maar ook omdat er
in het huis twee werkenden wonen die er elke werkdag gewoon om half acht uit moeten. Hij beloofde toen niet nog eens zoiets uit te halen.

Nachtfeestjes willen we niet, simpel. (Ik wil helemaal geen feestjes.) Ik ben moe en krijg een helder idee. ‘Zal ik even mijn huisgenoot
roepen?’ Ze prijst mijn idee en ze wil er graag eens met hem over praten. Ik roep mijn huisgenoot en verdwijn richting de achtertuin. Ik voel
me wat ongemakkelijk worden in mijn zwembroek aan de voordeur en ben blij dat ik afgelost wordt.

‘s Middags ga ik boodschappen doen en tref ik de overbuurvrouw op straat, ik vraag haar of het goed is afgehandeld met mijn huisgenoot.
Ze zegt van wel en bedankt me voor die vraag. Ik vertel haar dat we binnen een maand allemaal verhuizen en dat er daarna waarschijnlijk
anderen in het huis komen. Ik heb een flat gevonden in een rustige buurt. Ik zeg dat ik het veel te lawaaiierig vind hier. Kinderen rennen
gillend, jengelend en krijsend door de tuinen en de brandgangen. Soms is er zelfs meer herrie aan de achterkant van het huis dan aan de
straatkant. Lawaai hoort thuis op de straat. Het allerergste vind ik dat men gerust op zondagochtend 09.00 uur de kinderen buiten los
laat. Ze beaamt het, maar gaat er verder niet op in. Ze schijnt die chaos van kinderen, en het gezinsleven normaal te vinden. Ik bedenk me
dat het als ouders erg moeilijk is om je voor te stellen hoe het lawaai van je eigen gezin op anderen overkomt wanneer je er zelf 24 uur per
dag onderdeel en oorzaak van bent.

Ditzelfde onvermogen om iets van buiten het eigen wereldje te begrijpen tref ik bij studenten aan. Wonen tussen een massa reguliere
studenten is een hel. Maar niet voor de studenten zelf. Daar zijn drank, continue herrie, een absoluut gebrek aan dag- en nachtritme het
meest normale. Het hoort bij de studententijd. De weekenden zijn iets rustiger omdat nog steeds de meesten thuis zijn. Studentenfeesten
worden vaak door de week gehouden, tentamens of geen tentamens, werk of geen werk. Dan heb je nog de alleenstaande werkenden die
door de week werken en in het weekeinde hun studententijd gedenken met de bekende middelen. Of ze gooien het op hun singlezijn, wat in
het algemeen als "vrij-zijn" wordt geinterpreteerd. En vrij zijn moet je vieren, net als student zijn. Het studentenleven staat synoniem aan
vrijheid. Als student mag je onvolwassen zijn en je mag je onfatsoenlijk gedragen. Tenminste dat neemt men over het algemeen aan.

Zowel de student als ouders ontlenen alle rechtvaardiging voor hun gedrag aan hun situatie. Wanneer je student bent is het normaal dat je
je in alle opzichten misdraagt. Buren, medestudenten en overheid hebben weinig te zeggen. ‘Het zijn immers studenten.’ Op dezelfde wijze
wordt gejengel en gekrijs van kinderen systematisch weggewuifd ‘het zijn immers maar kinderen.’ En omdat kinderen synoniem zijn aan
onbevangenheid, puurheid, tederheid en beschermd-worden-in-alle-opzichten, moet ik alle onbevangen gekrijs en gejengel de hele dag voor
lief nemen.

De slotsom is dat wanneer je student bent, je je niet kunt vertonen in een kinderrijke buurt. Daar valt niet te studeren. Nog minder valt er
te studeren in een studentenbuurt of huis (maar ‘studeren doe je maar in de universiteits bibliotheek’). Noch lijkt mij dat er op enige nobele
wijze een gezin te stichten valt in een studentenbuurt, maar nu ik in een, bij uistek, gezinsstraat gewoond heb, denk ik dat er ook niet op
enige wijze te leven valt in een jonge-gezinnenbuurt. Het horen en zien vergaat je en je wordt omgeven door machtspelletjes van ‘moeilijke’
peuters. Ik heb inmiddels van buurpeuters geleerd dat hoe moeilijker de peuter doet, hoe moeilijker de ouder is.

Opvoedingstechnisch gezien mag er van mij wat minder pedagogisch en methodisch opgevoed worden. De generatie die hieruit voortkomt
krijgt ongetwijfeld een naam als Getherapeutiseerde Generatie. Ouders en kinderen leren zichzelf immers massaal beschrijven en verklaren
in vreselijke psychologische modellen. Alleen zo leert men zichzelf en het kind te aanvaarden ‘zoals men is’. En natuurlijk moeten de buren
dat ook. Of, in mijn geval, de buurman dat ook wíl, of normaal vindt is helemaal niet meer aan de orde. Hij moet zich gewoon aanpassen,
anders heeft hij ook therapie nodig.

Een van mijn talloze buurkinderen leeft constant als enig kind in een huis met vier volwassenen. Het gejengel en gekrijs is niet van de lucht.
Het joch speelt constant machtspelletjes. Vooral zijn moeder is een gewillig slachtoffer. Alle vier de volwassenen (30+) spreken het kind
voortdurend aan met een overdreven opvoedtoontje. Wanneer het joch even zijn omgeving en zichzelf vergeet en met iets speelt is het stil,
maar zodra een van de anderen zich ermee bemoeit of hij keert terug in de werkelijkheid, is het janken en krijsen geblazen. Zijn moeder
reageert direct ‘wil Idsje dit, wil Idsje dat, wat wil Idsje dan’? Idsje wil niks anders dan zijn machtspositie bevestigt zien.

De absolute scheiding tussen werelden die pal aan elkaar grenzen, zoals die tussen de student, de alleenstaande werkende en het gezin,
brengt de maatschappij een toenemende spanning, en een toenemende afstand tussen de groepen onderling. De vraag is niet meer wat
doorheen al de groepen als fatsoenlijk en normaal beschouwd kan worden, maar wat in iedere groep an sich als fatsoenlijk en normaal
beschouwd wordt. Iedere groep bepaalt volledig de eigen normen die worden bepaald door de goeroe van het moment. En die worden – gek
genoeg – zonder slag of stoot een bepaalde tijd erkend. Zolang het maar interne normen blijven. Toch is dit een hele rare situatie. Elke
levenswijze is in zichzelf fatsoenlijk en normaal, maar ze zijn wel stevig met elkaar in conflict. Blijkbaar bestaat het fatsoenlijke en
normale leven niet meer maar moeten we in iedere fase weer opnieuw fatsoen uitvinden. Hoe fatsoenlijk is fatsoen, en hoe normaal is
normaal?

Bijna een exstudent, sta ik midden op het kruispunt van studeren en werken. Ik woon temidden van tientallen jonge gezinnen. Ik zie de –
onder het mom van vrijheid - normloze leegheid van het studentenleven vol seks, alcohol en onontkoombare groepsdwang. Maar vanuit
mijn raam zie ik moeders bij elkaar in de steeg kleppen, pronkend met hun jengelende en krijsende kinderen. Ze zijn vertederd wanneer ze
hun kinderen die van de buren zien terroriseren. Dat ze niet luisteren deert hun trots niet. Hun ‘trots’ maakt hen zonder slag of stoot de
verliezende partij in de machtsspelletjes van hun kinderen.

De tijd is voorbij dat een fatsoenlijke student ook een fatsoenlijke vader of moeder wordt en zijn kind fatsoenlijk opvoedt. Maar niet
wanneer fatsoen alleen wordt afgemeten aan de normen binnen de studentenwereld, of binnen de gezinnenwereld, of binnen de
singlewereld. De tijd is ook voorbij dat een student fatsoenlijk temidden van bejaarden, gezinnen en zieken kon wonen. Een fatsoenlijk
student is fatsoenlijk voor en volgens zijn medestudenten, maar een draak voor omwonende gezinnen. Een heel huis vol studenten is een
ware plaag.

Wordt een onfatsoenlijke student ook een onfatsoenlijk gezinshoofd met onfatsoenlijk opgevoedde kinderen? Wordt een onfatsoenlijk
opgevoed kind een fatsoenlijk student of leert het alleen dat de bijna normloze gezinswereld, waarin het subtiel over zijn ouders heerst, zo
ingewisseld kan worden voor een nog normlozere studentenwereld en daarna voor een managerswereld waar niks ander dan alleen nog
macht geldt? De tijd is voorbij dat het bestaan niet meer uiteengescheurd wordt door machtsstrijd. De tijd is voorbij waarin niet alles
louter macht is, waarin de wereld niet opgedeeld is in heersers en slaven.

Dit lijken buitenproportionele woorden voor wat gekrijs, muziek en drinkgedrag. Maar die laatsten zijn slechts indicatoren voor een
bestaanscrisis in alle levensstijlen. Juist de bijna onoverbrugbare opdeling van het bestaan in bijvoorbeeld een studentenwereld, een
gezinnenwereld, een singlewereld, een bejaardenwereld en een ziekenwereld, is dodelijk voor het bestaan zelf. De tijd is voorbij dat mensen
uit verschillende werelden nog volledig in vrede naast elkaar wonen. Men tolereert elkaar hooguit. Veel te snel komt de klacht dat de ander
zich niet aanpast. De tijd is voorbij dat een fatsoenlijk mens om het even wat zou zijn, en toch fatsoenlijk in alle opzichten.

Geen opmerkingen: